Albert Mockel
La flamme immortelle
La tragedie sentimentale
Het is den dichter een schoone en bittere tijd, wanneer hij de behoefte gevoelt, al zijne krachten te bundelen tot het schrijven van het boek, dat hem in zijn geheel, geestelijk en gevoelig, voorstellen moet. Hij is niet jong meer; maar beter dan ooit kent hij, overzichtelijkconcreet en tot de pijn toe synthetisch, al de verzuchtingen van zijne jeugd, die hem nimmer zullen verlaten. Hij is niet oud nog, en zal er zeker niet in toestemmen oud te worden: het beneemt hem de wijsheid, die trouwens eene verdorring zou zijn, zich buiten zich-zelf te stellen en te wezen de, zij het goddelijke, abstractie, of de vervloeiing in een, negatief want vernietigend, altruïsme. Geen versnippering meer die danst en glinstert in een levenden zonnestraal; nog niet de verstarring, die misschien bitter glimlacht in het verzaken.
Dit dan wordt het oogenblik, het tevens tragische en reeds berustende oogenblik, dat men wil maken zijn eindelijke en definitieve Boek. Vele dichters, die zichzelf nooit goed bezitten, ontsnappen eraan: ik zal niet zeggen, dat zij eeuwig-jong blijven, maar tot op gevorderden leeftijd altijd-kinderlijk blijken te zijn. Anderen werken aan hunne afdoende bevestiging, aan hunne bestendigende glorie van den dag af, dat zij hun dichterschap bewust zijn geworden, en dezen zijn niet te benijden, waar zij achten over hunne ziel te kunnen gebieden. Doch er zijn de bewusten, die hebben geleefd, en, zonder welke onnoodige verloochening ook, het ver-