| |
| |
| |
Boekbanden
Gent, November.
Aan de tentoonstelling van oude kunst, waaraan ik twee brieven gewijd heb, was eene tentoonstelling van boekbinderij toegevoegd: een overzicht van de uiterlijke verschijning van het boek, zooals zij zich in dit land sedert de zestiende eeuw tot op heden voordoet; tentoonstelling van het hoogste belang, omdat zij, met heel veel zorg en nog meer kunde samengesteld, doorgaans aan banaliteit of liefhebberij ontsnapt en voor het grootste of althans belangrijkste deel op wetenschappelijke objectiviteit berust, zonder daarom de aesthetische zijde te verwaarloozen.
Eigenlijk had men deze afzonderlijke expositie buiten de algemeene dienen te houden, juist wel om haar deskundig karakter. Al wat men op de tentoonstelling aan belangrijks aantrof, stond het aanschouwen van het ingebonden boek wel eenigszins in den weg. Wie zich de tentoonstelling van xylographie en boekbinderij herinnert, die juist twintig jaar geleden te dezer stede is gehouden, weet welk een aangenaam arbeidsveld ze ook den leek aanbood. Maar wie denkt nog twintig jaar terug? Hetgeen bewijst, hoe nuttig het is, tentoonstellingen als deze te gepaster tijd te herhalen.
Weêr, als twintig jaar her, heeft de stads- en universiteitsbibliotheek, die zoo rijk is en dan toch eindelijk, juist wegens haar weêrgalooze schatten, wat beter onder dak diende gebracht, het voornaamste deel van deze tentoonstelling geleverd. Haar hoofdconservator, Prof. Dr.
| |
| |
Paul Bergmans, heeft zich de moeite getroost, voor den catalogus een cursieve maar leerzame studie te schrijven, die mij voor dit briefje ten zeerste heeft gediend.
De tegenwoordige expositie omvat een vijftigtal boeken. Dertien daarvan werden in bruikleen afgestaan door voormelde bibliotheek: historisch gesproken zijn zij ongetwijfeld de meest-belangwekkende. Zeer overzichtelijk geven zij een denkbeeld van wat de boekbindkunst is geweest sedert de zestiende tot de achttiende eeuw. Verdere inzendingen gaan van de vijftiende eeuw tot heden ten dage. Weinigen echter zijn zoo oordeelkundig uitgekozen.
Men weet, dat vóór de vijftiende eeuw de boekbinderij geen eigenlijk afzonderlijk vak was, althans wat de artistieke uitvoering betreft. Werd het boek onder de middeleeuwen ingenaaid, meest door den afschrijver of den verkooper ervan, de versiering van den band werd toevertrouwd aan den ivoorsnijder of den emailleur, den goudsmid of den kulkestikker. Niet zelden werden hiervoor ivoren of metalen platen, ook wel fluweel of goudlaken aangewend, die vroeger eene andere bestemming hadden. Spijkers zorgden voor vermijden van slijtage; metalen of leeren sloten moesten beletten, dat de boeken zouden ‘gapen’; het materiaal waarop geschreven werd, perkament namelijk, ondergaat den invloed van het weder, terwijl de miniaturen, die het boek versieren, eveneens het trekken bevorderen. Het eigenlijke bindwerk bestaat dus eerst in het naaien op koorden of linten, daarna in het aanbrengen van eiken- of beukenhouten planken, meest overtrokken met kalfs-, schapen of zwijnshuid, of met perkament.
Een eerste ornament is het drijven in het leder van horizontale, verticale of diagonale lijnen. De titel van
| |
| |
het boek wordt vermeld op het plat. Dat is zoo goed als alles: de boekbinder verdient den naam van kunstenaar nog niet.
Eerst einde der veertiende eeuw begint hij de mogelijkheid in te zien, verscheidenheid te brengen in zijn ornamentatie, buiten de hulp van andere kunstnijveren om. Kleine stempels worden, met meer of minder smaak, in de vakjes aangebracht, die de elkander doorsnijdende lijnen vrijlieten. Hierbij liet de invloed van de corduaniers zich gelden: de eerste onafhankelijke versiering van den boekband is van hen herkomstig, voor zooverre ze kan gelden als kunst.
We moeten echter wachten op de zestiende eeuw, althans in de Nederlanden, om eene geheel-eigene ornamentatie van den boekband aan te treffen, en dan hangt die nog af van den houtsnijder, wel is waar den belangrijksten medewerker aan de ontwakende boekdrukkunst. Xylographische platen worden gebruikt om tot de uiterlijke versiering van het boek te dienen. Zij worden in de natte huid van den band gedrukt, en blijven daarop geperst tot dat die huid weêr droog is. Van zulken arbeid is op de tentoonstelling een zeldzaam staal te zien: een band van Paul van Verdebeke, die te Brugge werkte tusschen 1521 en 1555: het stelt een preek voor van Joannes Baptista, en is vol karakter.
Dat dergelijk procédé niet dan zeer twijfelachtige uitslagen kon opleveren, spreekt van-zelf. Men wist nooit heel goed wat het opleveren zou; de wil van den uitvoerder stond er geheel buiten. Het vervangen van de houten vormen door metalen matrijzen was dan ook een groote vooruitgang. Deze nieuwe platen konden warm worden gebruikt,
| |
| |
zoodat men den graad van het indrukken kon regelen; die indruk, haast eene inbranding, bezat thans eene duurzaamheid die vroeger was uitgesloten; de kunstzin van den boekbinder kon zich lucht geven bij het aanwenden alleen reeds van de plaat. Al bleef hij natuurlijk afhangen, wat de aesthetische waarde ervan betreft, van den graveerder.
Want het blijkt wel, dat het graveeren van platen voor boekbanden weêr een afzonderlijk vak was geworden: wij zien immers dezelfde modellen dienen, niet alleen voor verschillende boeken, maar in verschillende landen. Er zullen wellicht centra van fabricage hebben bestaan, waar de boekbinders van verschillende nationaliteiten hun toevlucht toe namen. Prof. Bergmans wijst erop, dat een Gentsch boekbinder van de eerste helft der zestiende eeuw, die trouwens een Franschen naam draagt, Pierchon Caron, - op deze tentoonstelling vertegenwoordigd, - platen gebruikte, die nu eens Vlaamsch, dan weer Italiaansch aandoen. Waaruit men besluiten kan, dat de boekbinderij, zoo zij meer artisticiteit toelaat bij de aanwending, weêr afhankelijk gaat worden van eene nijverheid, die dan nog internationaal kan heeten.
Zoolang, althans, het inbinden zich bepaalde tot blinddruk, en het aanwenden van ciseleering, mozaIek en kleuren uitsloot. Zoodra de versiering van plat en rug meer architectonisch dan figuratief wordt; zoodra goud en arabesk hoofdbestanddeel gaan worden, krijgt de ornamentatie van den boekband een ander karakter. Zij blijft gebonden aan eene mode: zij is klassiek of romantisch; zij ontleent hare bestanddeelen aan de Renaissance of aan de mozarabische kunst; zij is overvloedig of sober; zij is
| |
| |
steeds in meer of mindere mate gebonden aan de kunst van den graveerder. Slechts in den laatsten tijd biedt het vrijere drijven in leder, waar de liefhebbers nog steeds eenigszins afkeerig van blijven, den boekbinder grootere onafhankelijkheid. Onafhankelijkheid, die eveneens kunstzin inhoudt, dankt hij aan de keus van het materiaal: gems vraagt eene andere behandeling dan zwijnsleer; de vele kleuren, die het marokijn aanneemt, kunnen niet weinig bijdragen tot de kunstuitwerking van den boekband. Intusschen dreigt hier het gevaar, dat men het spoor bijster geraakt, en van een boekband een schilderij gaat maken, zooals deze tentoonstelling bewijst.
Intusschen imponeert ze door prachtige stalen. Ik heb reeds Paul van Verdebeke en Pieter Caron genoemd. Laat ik er onmiddellijk, met zijn prachtigen stempel uit de eerste helft der zestiende eeuw, den Gentenaar Pieter de Keizere aan toevoegen. Verder zijn daar, altijd uit de verzamelingen der Gentsche universiteitsbibliotheek - die er zooveel andere had kunnen aan toevoegen! -, de Fransche stempelband, die Sint Sebastiaan voorstelt en André Boule is geteekend (eveneens eerste helft der zestiende eeuw); de zestiend'eeuwsch - Lyoneesche Grolier-band met zijn zoo eigen karakter; een Brugsche navolging van deze beroemde banden uitgevoerd voor den Bruggeling Marc Laurin; de zeventiend'eeuwsche band ‘à la fanfare’; andere banden weêr, die aantrekken door het feit, dat zij het wapen dragen van een befaamd persoon: de Italiaansch-renaissancistische, die heeft toebehoord aan kardinaal Barberini, de Fransche die Colbert liet vervaardigen; deze, uit particulier bezit, die het merk dragen van Madame de Pompadour, van Richelieu, van Lodewijk den Dertiende. Er is de
| |
| |
zestiend-eeuwsche Saksische Bijbel, waar het portret van Luther op geschilderd staat. Er is, uit dezelfde zestiende eeuw, een band, die voor Plantin werd uitgevoerd. Er is....
Er is feitelijk te veel, en te weinig. Er is te veel, omdat men met de moderne boekbanden al heel mild is geweest. Zeker, men vindt hier heel veel proeven van degelijken arbeid, vooral uit de tweede helft der negentiende eeuw. De ‘reliure d'amateur’ was toen nog iets anders dan de jongere liefhebberij, waar zoovele dames zich op toeleggen: slordig handwerk, onbeholpen versierd, of met pretenties op eene kunst, die met deze van het boekbinden toch maar heel weinig te maken heeft. Kleuren uit de hand van het leder; aanbrengen van ornamenten, die geheel buiten de architectuur van het boek staan, en zelfs van echte schilderijen op het plat, dat immers in de bibliotheek van dezen tijd geborgen blijft; drijfwerk, dat eveneens in dergelijke bibliotheek door wrijving moet lijden en dan ook irrationeel is: zij leggen getuigenis af van eene anarchie, die niet dan gebrek is aan het besef van wat een boekband behoeft te zijn. Daar is een gewone band, zelfs met papieren plat, mits met smaak gekozen, zeker boven te stellen. De kunst van het boekbinden is nu eenmaal gebruikskunst, en dat moest men niet vergeten, en men vergeet het heel gemakkelijk.
Er is ook het te weinige, dat, spijtig genoeg, het kenmerk is geweest van heel deze tentoonstelling van oude kunst. Men heeft al te zeer toegegeven aan de zucht, alles maar aan te nemen wat geboden werd, zonder genoeg toezicht te houden op de hoedanigheid, en zonder verder te speuren naar wat werkelijk aan merkwaardigs bestaat, maar dat nu eenmaal niet onder onmiddellijk bereik lag.
| |
| |
Dit is, ik geef het toe, eene gemakkelijke kritiek.
En in de toekomst kan er gemakkelijk in verholpen worden.
N.R.C., 13 November 1924. |
|