men er enkelen in Nederland kent en die, intusschen, heel wat aan Nederland te danken hebben, wenscht te Parijs te toonen hoe zij de tuinstad opvat. De Belgische woningnood, waaronder nog velen zuchten, en het heropbouwen van de noord-westelijke en zuid-oostelijke verwoeste streken, hadden aan die architecten en stedebouwers heel veel hoop gegeven, die, voor een deel, en om redenen die ik hier herhaald heb aangegeven, op teleurstelling uitliep. Het heropbouwen heeft niet gegeven wat de kunstenaars ervan verwachten, en dat is voor een deel de schuld der officieele lichamen, die eensdeels te log van aard, anderzijds met de belangen der particulieren te strijden hadden. Wat het keeren van den woningnood in zoogoed als geheel het land betreft, ook daar is niet steeds bereikt wat men had durven hopen, al zijn de uitslagen zeker niet gering te schatten, als men bedenkt, dat men af te rekenen had met den dwang van het goedkoope. Nu is het een zeer frisch en verkwikkend verschijnsel, te zien, dat onze urbanisten met hun eigen arbeid niet meer ingenomen zijn dan passend is. Zij willen hunne revanche, en liefst te Parijs. Dat er van Staatswege voor hen blijkbaar geen geld meer overbleef, heeft ze niet tegengehouden: mits zij de noodige plaats krijgen, willen zij het probeeren, op eigen kosten hunne bedoelingen te openbaren. De officieele commissie heeft hun hierbij haar steun verzekerd.
Die officieele commissie wil trouwens haar invloed laten gelden voor elke onderneming die, met hetzelfde geldelijke voorbehoud, eene aardgelijke poging aandurven wil: zij ziet groot, en wil ieder helpen.
Zij ziet verder in, dat collectief optreden het persoonlijke initiatief niet mag fnuiken: zij heeft besloten