| |
| |
| |
Volksbibliotheken
Er is te Luik een boekje verschenen, waar ik hier een en ander over zeggen wil, omdat ik meen dat het de aandacht waardig is van ook Hollandsche deskundigen. Het heet: Guide pratique du Bibliothécaire en is samengesteld, gedeeltelijk uit officieële bescheiden, door den heer Charles Depasse, opziener der Belgische volksbibliotheken.
Gij herinnert u misschien uit hetgeen ik er u vroeger over schreef wat een dergelijk opziener is. Toen de heer Jules Destrée minister van Wetenschappen en Kunsten werd, vestigde men al heel gauw zijne aandacht op het vraagstuk der volksbibliotheken. Reeds vóór dien tijd, en onmiddellijk na den oorlog, had men ingezien dat het geestelijk herstel van het land evenzeer de aandacht verdiende als het oeconomisch herstel. De herinrichting der volksbibliotheken en openbare leeszalen had de bezorgdheid gewekt van velen. Bij persoonlijke ervaring weet ik, dat, te dien tijde, zoo binnen als buiten het bevoegde ministerie, aan deze herinrichting werd gedacht. Ontwerpen werden opgemaakt, ook door particulieren. Eerst in 1921 echter kregen zij, door de bemoeiïngen van den heer Destrée, vasten vorm.
Vóór dien tijd verkeerden de Belgische bibliotheken in nogal anarchistischen toestand. Zij waren alle in handen van gemeentebesturen of van genootschappen, die staatsondersteuning genoten in dezen zin, dat in het ministerie een paar ambtenaren, geholpen door een paar mindere bedienden, belast waren met het lezen der boeken,
| |
| |
waarvan schrijver of uitgever een exemplaar met verzoek tot aankoop hadden ingestuurd; op gunstig advies werd een zeker getal exemplaren van die boeken besteld, en, wel wat op goed valle het uit, gestuurd aan de volksbibliotheken, die zich daarvoor hadden aangemeld. Resultaat van dit stelsel was, dat slechts bij uitzondering boeken werden aangekocht, voor dewelke geene vraag tot aankoop was ingekomen, zoodat men in sommige bibliotheken vergeefs naar werken zocht van eersten rang, waarvan de auteurs hadden verkozen niet ‘ondersteund’ te worden, terwijl men er een aantal prullen vond van letterkundigen, die weleens van politieke invloeden gebruik maakten om eene ruime ondersteuning te erlangen. Daarbij kwam, dat zich, bij de verdeeling der aangekochte boeken, noodlottige vergissingen moesten voordoen, waarvan de minste was, dat naar verre dorpen werken werden gestuurd, die er nimmer den geringsten lezer zouden vinden. Ik voeg eraan toe, dat de overgroote meerderheid der Belgische gemeenten geene volksbibliotheek bezaten, en dat van staatswege niets werd gedaan om het aantal van dergelijke instellingen te vermeerderen. Alles hing af van gemeentelijk of privaat initiatief; er kan gewezen op de zeer loffelijke pogingen van, bijvoorbeeld, Willemsfonds en Davidsfonds; zij werden echter door den staat al heel slecht, althans heel onvoldoende, geholpen.
De wet van 17 October 1921 kwam hierin door eene echte omwenteling verhelpen. In de memorie tot toelichting der wet bevestigde de minister dat het nationale herstel niet ging zonder intellectueel herstel; de wet, die den arbeid beperkte tot een duur van acht uren, diende aangevuld in dezen zin, dat den werkman een nuttig
| |
| |
gebruik van den vrijgekomen tijd werd verstrekt; anderdeels was de prijs der boeken in zulke mate gestegen, dat individuëele aankoop voor velen eene onmogelijkheid was geworden; de volksbibliotheek moest erin voorzien, leeslustigen aan het geestelijke voedsel te helpen, dat hun dreigde te ontvallen. Uitbreiding der volksbibliotheken moest overigens bijdragen tot het bestrijden der sportwoede en der bioskooprazernij die na den oorlog als plagen over het land waren gevallen.
De wet bedoelde, eerst de volksbibliotheken te vermenigvuldigen en normaal in te richten, daarnaast ze aan te passen op de behoeften van den lezer.
Het eerste wordt bereikt door imperatieve middelen en door meer doelmatige aanmoediging. Voortaan is iedere gemeente verplicht, eene volksbibliotheek te openen, wanneer vijftig kiezers die aanvragen. Intusschen weet ik niet of deze maatregel reeds vruchten gedragen heeft: ik betwijfel of in onze achterlijke plattelandsgemeenten vijftig man kunnen worden gevonden, die nog behoefte aan lectuur gevoelen; in den tijd van Conscience werd in onze dorpen veel meer gelezen dan thans: de fiets heeft het boek gebannen.
Voor aanmoediging komen in aanmerking drieërlei instellingen: de bibliotheken, die onmiddellijk van het gemeentebestuur afhangen, de bibliotheken die door gemeenten zijn aangenomen en ondersteund, de bibliotheken die onder particulier beheer staan. De aanmoediging hangt af van de kosteloosheid der uitleeningen en de aanvaarding der nieuw-ingestelde staatsinspectie; zij bestaat hierin, dat het salaris van den bibliothecaris gedeeltelijk door den staat wordt bekostigd, en dat, behalve
| |
| |
boeken, de bibliotheek ook geldelijke toelagen ontvangt.
Alle nieuw te benoemen bibliothecarissen zullen voortaan drager moeten zijn van een bijzonder diploma. Te dien einde zijn in de hoofdsteden der diverse provinciën leergangen in de bibliotechniek ingericht, die druk gevolgd worden. In deze zijn de uitslagen al heel merkwaardig: de inrichting der bibliotheken wordt er ten zeerste door gebaat, niet alleen stoffelijk maar ook moreel: aan de recipiendi wordt geleerd hoe eene goede bibliotheek ineenzit; maar men drukt hun tevens op het hart dat zij een rol van voorlichter hebben te spelen, dat op hen een geestelijk apostolaat weegt. Hunne werkzaamheid wordt vergemakkelijkt door de uitgave van een maandelijksch Bulletijn, waarin ze niet alleen ambtelijke berichten en practische wenken, maar tevens bibliografische lijsten vinden, die hen op het spoor kunnen brengen van hetgeen ontbreekt in de inrichting waarvan ze de leiding hebben.
Want ook in de centrale administratie is er heel wat verandering gekomen. Niet alleen is het aantal bevoegde ambtenaren vermeerderd: dezen dragen ten aankoop boeken aan, die om deze gunst niet noodzakelijk hebben gesmeekt. De bibliothecarissen mogen verder aanvragen wat hun wenschelijk voorkomt. Het spreekt vanzelf dat de nooden verschillen naar de streek waar de bibliotheek gelegen is: een landbouwer heeft andere behoeften dan een mijnwerker. Ik wijs er terloops op, dat de meeste bibliotheken thans ruim voorzien zijn van technische werken, die veel geraadpleegd worden.
Eindelijk is daar het officieele toezicht. Een algemeen opziener heeft een aantal gewestelijke toezieners onder zijne bevelen, die het land afreizen en de werk- | |
| |
zaamheid der bibliothecarissen controleeren, doch wier taak vooral is, deze laatsten met hun raad bij te staan. Zij zijn de verbindingsagenten tusschen de plaatselijke instelling en het centrale bestuur; hunne tusschenkomst is dan ook gewichtig.
Het is gebleken dat zij weleens de vrijheid van den bibliothecaris, die zooveel beter de behoeften kent van de bevolking die hij dient, eenigszins in den weg staan. Het heeft aanleiding gegeven tot eene hervorming, die door hare liberaliteit alle aandacht verdient. Zij dagteekent van voor zeer korten tijd. Dat zij echter reeds de beste vruchten afwerpt heb ik zelf kunnen constateeren.
Ik heb u hierboven gezeid, dat de bibliothecaris zich niet meer hoeft tevreden te stellen met hetgeen de staat zoo vriendelijk is, hem te sturen. Hij mocht tot voor een paar maanden de boeken aanvragen, die hem nuttig voorkwamen. Het centrale bestuur behield echter alle recht, het gevraagde te weigeren, om allerlei redenen waaronder deze, bijvoorbeeld, dat het boek te duur was, of van een te bijzonder belang. Werd de aanvraag ingewilligd, dan gebeurde het niet zelden, dat de bestelling, door den Staat gedaan, eerst na maanden hare bestemming bereikte. Daarbij komt, dat zelfs een staatsopziener niet steeds de noodwendigheid van eene zij het dure, aanvulling inziet; aan zulk een opziener kan het nut van een werk over zeevaart, dat zeldzaam en duur, tevens van geen algemeen belang is, voor eene volksbibliotheek als die van Oostende ontgaan; het kan gebeuren, dat hij niet inziet wat een werk over plaatselijke sigillographie kan beteekenen in eene volksbibliotheek, bijvoor- | |
| |
beeld, te Gent. Want hij kan het begrip ‘volksbibliotheek’ te eng opvatten, zoodat hij eene zekere intellectueele aristocratie uitschakelt als niet behoorende tot het eigenlijke volk: eene verkeerde opvatting, aangezien specialisten heel goed arme drommels kunnen zijn, die, noodgedwongen, de beste klanten worden van eene volksbibliotheek.
Aan dit drievoudig euvel: willekeur van de centrale administratie, vertraging in de aanwinsten, verkeerde opvatting van de rol der volksbibliotheken, is thans een einde steld: de custos der bibliotheek bestelt thans, natuurlijk binnen zekere geldelijke grenzen, al wat hij wil, en waar hij het wil. Het bevordert den plaatselijken boekhandel, wat in kleine steden zijne beteekenis heeft; het lokt naar de bibliotheek een publiek, dat voorbeeldwekkend en toonaangevend is: een niet te versmaden psychologische factor; het kan van de plaatselijke instellingen goede werkzaamheidscentra maken.
Deze maatregel, die aan het publiek een soort van medewerking aan de sociale uitstraling van de bibliotheek verzekert - de boekbewaarder luistert natuurlijk graag naar zijne lezers -, is eene waardige bekroning van wat minister Destrée met zijne hervorming heeft bedoeld. Heeft deze hervorming reeds vruchten gedragen? Ik weet niet of het aantal volksbibliotheken in dit land grooter is geworden. Voor enkele gevallen weet ik echter dat het aantal lezers gestegen is; dat de hoedanigheid van die lezers is veranderd, zoo omhoog als omlaag van de sociale ladder, en dat - dit is een pluimpje voor de bibliothecarissen - algemeen betere lectuur wordt gevraagd. De verarmde rijken en de beter-betaalde werk- | |
| |
lieden lijken wel behoefte te hebben aan eene nieuwe waardigheid. Dit is geen illusie van mijnentwege: het is een vaststelling. De Belgische volksbibliotheken, zooals ze thans bestaan en zich ontwikkelen, beantwoorden aan nieuwe eischen, waarvan ik hoop dat zij met den dag dringender worden.
N.R.C., 9 Februari 1924. |
|