Verzameld journalistiek werk. Deel 12. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1922 - juli 1924
(1993)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 499]
| |
Anna Boch
| |
[pagina 500]
| |
tijd van het sober-stippelende impressionisme, en dat ze met rustigheid blijft beoefenen, zou ons zelfs wrevelig kunnen maken, indien daar niet al de opgesomde hoedanigheden waren van mejuffrouw Boch. Er is hier geen enkel schilderij van haar dat verrast: men heeft den indruk niet alleen dat Anna Boch het wel meer heeft geschilderd, maar dat er ook andere schilders zijn, die het gemaakt hebben. Zij is niet meer persoonlijk dan dat ze verrassend zou zijn. Ik verhaast mij eraan toe te voegen dat vele van hare werken als het ware vanzelf-sprekend in een museum moesten hangen. Onpersoonlijkheid, degelijkheid: het zijn de voornaamste kenmerken van Anna Boch's kunst. Maar op hoevele deugden berusten zij niet! Eerst dan de echte schilderdeugden: Anna Boch kent niet alleen haar ambacht, maar zij geeft er gaarne blijk van het te kennen. Men leert niet op een strak koord loopen, zonder op den vasten bodem te kunnen staan. En nu zijn er heel wat schilders van dezen tijd - er zijn er trouwens altijd geweest - die heel goed over dien vasten bodem kunnen loopen, maar toch liefst toonen, dat zij het ook op het dunne strakke koord vermogen te doen. Anna Boch, zij, houdt niet van zulke kunstjes. Is de rechte lijn de kortste weg tusschen twee punten, dan is het toch nog niet noodig, die lijn in de lucht te trekken. Het is niet noodig de kans tot vallen te vermeerderen, en bezit men tot het bereiken van een doel secure middelen, dan is het niet noodig er gewaagde te zoeken. Aldus de schildersgeaardheid van Anna Boch: indien zij wilde, dan zou ook zij zich wel eenige virtuositeit kunnen permitteeren; doch zij wil niet. Ik zei u dat ook zij eens jong is geweest: het was in den tijd dat ze meehielp | |
[pagina 501]
| |
het Fransche impressionisme in België binnen te halen. Zij schrikte zelfs minder voor ‘outrance’ af, dan vele anderen. Dat toenmalig-jongere nu was de grondslag van hare technische deugden: die technische deugden werden weldra een stevig bezit. Doch, inplaats van aan dat bezit nu eenige vrijheid te laten, het aan te wenden tot nieuwere experimenten, het te beleggen in frissche ondernemingen die misschien in hoogere mate rendeerend konden zijn, bleef en blijft zij hechten aan de formules die probaat zijn gebleken, verzekerd dat zij is, zich aldus en in deze niet te zullen vergissen. Zich niet gaarne vergissen: het is al iets anders dan eene schildersdeugd, het is een karaktertrek. Wanneer Anna Boch zich een landschap uitkiest, met de bedoeling het na te schilderen, dan weet zij niet alleen welke middelen zij aanwenden moet om het te doen binnen de perken van hare bedoeling, maar zij denkt er niet aan die perken te buiten te gaan, of dat het zelfs mogelijk zou zijn buiten die perken te treden, zonder allerlei gevaar te loopen, en in de eerste plaats dat van het excentrische. Zij wil haar-zelf niet meer dan haar toeschouwer bedriegen, en daarom is ze voor fantazie beducht. Want fantazie is iets waar het goed is, contrôle over te houden. Het is een tweede karaktertrek van Anna Boch, dat zij zoo weinig van hare fantazie merken laat. Zij is de oprechtheid-zelve; zij is niet in staat tot de minste leugen; maar zij hoedt er zich voor, zich al te zeer over te leveren. Zij is niet lyrisch. Wat erger is: zij lijkt imaginatie te missen. Eigenlijk is er niemand, die van imaginatie totaal verstoken is, aangezien imaginatie de vorm is dien de buitenwereld in ons aanneemt. Maar die | |
[pagina 502]
| |
imaginatie kan rijk zijn, en voegt dan aan de buitenwereld toe, al was het maar zichtbare, voelbare emotie; de imaginatie kan echter ook arm zijn, en dan komt er van die buitenwereld niet veel terecht. Ik heb reeds gezeid dat de imaginatie van Anna Boch zeer zeker niet rijk is. Ik heb het recht niet te beweren dat zij arm is. Maar dan is ze schuchter en kuisch in zulke mate, dat men er maar heel weinig van merkt. Deze deugden kenschetsen de eerlijkheid van mejuffrouw Anna Boch. Ik voeg er een wil aan toe, die mannelijk aandoet. Zij is nooit klein in haar werk, niet meer dan dat ze liefelijk zou willen zijn. Zij ziet ruim, zij doet ruim, zij het dan ook zonder de grootschheid die weer van fantazie afhangen zou. Zij mist de mildheid die van haar mannelijken wil een rijke gave zou maken. Ook in hare stoerheid is er een terughouding, die soms tot droogheid leidt. De kunst van Anna Boch is streng in hare eerlijkheid. Misschien juist daardoor imponeert ze, is ze definitief als een geducht bevel. De eerlijkheid van Kees van Dongen berust, kan men zeggen, op de tegenovergestelde hoedanigheden, en men moet het toeval dankbaar zijn, dat het aldus toelaat twee geopponeerde eerlijkheden te vergelijken. Men heeft den heer Van Dongen wat al te zeer en wat al te dikwijls voor een fantast uitgekreten, en in een blad luidde het nog dezer dagen: ‘M. van Dongen se moque de son monde, mais il le fait agréablement’. Ik meen hiertegen te moeten protesteeren, eerst omdat ik niet gaarne geloof dat een echt kunstenaar zijne toeschouwers voor den aap zou houden, hetgeen geene zeer eerlijke daad zou zijn en ten tweede omdat de kunst van den heer Van Dongen ongetwijfeld | |
[pagina 503]
| |
ernstig is. Dat zij tevens fantastisch zou kunnen zijn, ligt voor de hand. Fantastische kunst kan volkomen eerlijk zijn, zooals metaphisica dat is. Maar het ongeluk wil dat ik in Kees van Dongen veel minder fantazie ontdek dan de meesten die naar zijn kunst kijken. De meeste menschen zien overdrachtelijk, volgens een schema veel meer dan volgens de werkelijkheid: het is een verbluffende deugd van Kees van Dongen, juist te zien. Daarmede wil ik niet zeggen dat alle anderen zich vergissen: ik bedoel alleen, dat onze schilder een buitengewoon scherpen blik heeft, en zich daardoor onderscheidt van vele andere schilders, die zien alsof zij geen schilders waren. Van Dongen laat het niet bij zien: de tweede deugd, waar zijne eerlijkheid op berust is, dat hij zoo onverdroten-juist teekent. Hij teekent juist wat moet geteekend worden, zonder de minste bijbedoeling dan trouw te blijven aan zijne visie, maar zonder de minste overtolligheid ook. Men heeft dat vervlakking genoemd, als het juist verscherping was. Zeer zeker zou men met Kees van Dongen kunnen twisten over de keus der bijzonderheden die hij naar voren brengt. Maar hij zou u ongetwijfeld antwoorden dat er van eigenlijke keus geen spraak kan zijn, want dat het de bijzonderheden-zelf zijn die zich aan hem opdringen; en zoo hij zich tot discussie der détails liet overhalen, dan zou het hem vermoedelijk niet moeilijk vallen aan te toonen dat zijn keus, aangenomen dat er werkelijk keus bestaat, nog zoo slecht niet is, aangezien zij eerder verrast dan stoort, - hetgeen aangenomen wordt sedert den eersten keer dat Kees van Dongen te Brussel exposeerde, wat ons tien jaar naar achteren brengt. Eerlijkheid der teekening die niet bestaat, als bij | |
[pagina 504]
| |
Anna Boch, in accumulatie, maar veel meer in eliminatie; eerlijkheid van een synthetist veel meer dan van een analyst; eerlijkheid van iemand die heel vlug onderscheidt en met aldoor grooter meesterschap - noem dat gemak zoo ge wilt, of zelfs gemakzucht, - weet samen te vatten. Eerlijkheid tevens van den schilder. - Ik sprak daareven van de eerste tentoonstelling van Kees van Dongen te Brussel, bij Giroux. Een vriend van mij kwam de zaal binnen, sloeg de armen omhoog, en zei: ‘Wat is dat schreeuwerig!’ Maar iemand, die al wat meer met het werk vertrouwd was, antwoordde: ‘Die schreeuwerigheid zou mij niet storen, indien ze werkelijk bestond: de waarheid schreeuwt ook weleens. Maar ze bestaat niet, want zie maar’. En hij leidde mijn vriend voor een groot naakt op rooden grond van Kees van Dongen. Daarnaast hing een klein doekje van Bonnard, in zeer gedempte tonen van brons, groen, geel, blauw. De kleine Bonnard hield het naast den grooten Van Dongen in zijne stemmigheid prachtig uit. Doch, als men er zich een tijdlang in had verdiept en men ging dan weêr naar die naakte vrouw van Kees van Dongen op haar roode sofa kijken, dan deed zich een heel vreemd verschijnsel voor: de hoedanigheden aan harmonie en tonigheid, die men bij Bonnard gesmaakt had en bewonderd, vond men met eenzelfde behagen in Van Dongen terug, alleen verplaatst in eene andere toonschaal. Bij dat gave, dat harmonieuze, is de schilderkunst van Kees van Dongen buitengewoon raak en pittig. Zij is vaak gewaagd; maar bij haar durf, welke beheersching! Kees van Dongen is op het strakke koord buitengewoon op zijn gemak: waarom hem dan de veiligheid van den platten bodem aanraden? Wij zijn zoo goed als zeker, dat | |
[pagina 505]
| |
hij niet vallen zal; tevens, bij eventueelen val, dat hij al heel vlug, en glimlachend, overeind zou weten te komen.... Zeker, zeker, Kees van Dongen is geen minder-eerlijk schilder dan mejuffrouw Anna Boch.
N.R.C., 6 December 1923. |
|