Verzameld journalistiek werk. Deel 12. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1922 - juli 1924
(1993)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 487]
| |
Le Fauconnier
| |
[pagina 488]
| |
rice de Vlaminck, die bij Giroux tentoonstellen, en waar ik het hier over hebben wil, naast Kees van Dongen, wiens expositie in ‘Le Centaure’ eerst sedert enkele dagen open is en waar ik in een volgend stukje op terugkeer. Reeds een paar jaar voor den oorlog kregen wij Le Fauconnier voor het eerst te Brussel te zien bij Giroux die toen in zijne vruchtbaarste, voor ons dierbaarste jaren was. Le Fauconnier kwam korten tijd na de Futuristen, die, aangevoerd door den nonchalanten Marinetti, bij het voordragen van hunne werken middelen gebruikten, waar wij in dit land weinig aan gewend waren: vurige verklaring der schilderijen door de schilders zelf - ik denk aan het geanimeerde gekrabbel van een Boccioni -; lezingen van Marinetti en zijne als misprijzende paradoxen en van Valentine de Saint Point en hare bombastische opwinding: het had geen ander gevolg te dien tijde dan ons af te keeren van werken en van eene theorie, die meer bezadigdheid eischten, wilden zij naar eigen beteekenis worden gewaardeerd. Toen Le Fauconnier volgde op dit blufferige en verbluffende, nam hij de toeschouwers gemakkelijk in, eerst wel door het contrast der voornaam-kalme voordracht, ten tweede door het statische van een arbeid dat juist het tegendeel bedoelde van het futuristische dynamisme. Die voorname opbouw van portretten en kerkinterieurs, de eenigszins doffe, maar gedistingeerde kleur der stillevens: voor wie, als wij, de oogen nog vol hadden van het ten onzent lang nalevend post-impressionisme, leek dit streven naar evenwicht en bezonkenheid wel wat heel cerebraal-opzettelijk; zonder echter de onrust te wekken die wij, kort daarop, bij de louter-theoretische cubisten ondervinden zouden. Het bleek al heel onmiddellijk: zon- | |
[pagina 489]
| |
der een groot colorist te zijn - hierin stond hij, voor toenmalige bewonderaars van Vuillard en Bonnard, bij dezen met zijn opzet en zijne te duidelijke overwogenheid achter -, viel het niet te miskennen, dat Le Fauconnier een echt schilder was, iemand wiens koele durf gewettigd was door ras. En dat wij ons bij deze eerste kennismaking hierin niet vergisten, kwam de vlugge inburgering bewijzen, die Le Fauconnier kort daarop in Holland genieten mocht. De oorlog kwam verder inzicht onmogelijk maken. Wat wij over hem lazen in de Hollandsche kranten, en later de brochures - ik denk in hoofdzaak aan die van André de Ridder - hielden echter de belangstelling wakker. Wij kregen intusschen in ‘Sélection’ iets van hem te zien, dat eerder teleurstellend was, zoodat wij op de tentoonstelling waar ik het hierover heb moesten wachten, om eindelijk ten volle te waardeeren en te bewonderen. Het evenwicht waar niets gewilds meer aan was, van enkele portretten en naakten uit de laatste jaren, die wij in sommige publicaties gereproduceerd vonden en die de prachtige schildersgaven bevestigden die wij reeds bij eerste ontmoeting hadden vastgesteld, vinden wij thans met volle genot terug, verrijkt met eene aanwinst, met de rijke, milde, mededeelzame emotie, die wij vroeger misten. De koele overweging die bij voormalig werk bleek uit het opzettelijk-structureele van menige compositie, is grootendeels geweken, voor eene plastische aandoening die bij den schilder rijper en rijper schijnt te worden, en die hij zonder blijkbare inspanning thans op ons over te brengen weet. Zijne naaktstudies, zijne bloemen, zijne vruchten, thans ook naar de kleur van eene zeldzame zuiverheid - het verblijf in uw land is op Le Fauconnier | |
[pagina 490]
| |
blijkbaar van grooten invloed geweest - sluiten verder alle theorie uit. De kunst van Le Fauconnier lijkt wel geheel ontbolsterd: zij heeft de eigen volkomenheid bereikt. Met een André Favory, is Le Fauconnier onder de Fransche jongeren één dezer, die het normaalst hebben geëvolueerd, het geleidelijkst een doel hebben bereikt, dat zij wellicht niet hadden voorzien in den tijd dat zij gehoorzaamden aan formules en theorieën, maar dat hun voorgeschreven was als het ware door hun instinct. Hij heeft eene overwinning behaald die voor hem den vrede moet beteekenen. Voor Maurice de Vlaminck, van oorsprong één der onzen, bleek Brussel als eene aangewezen, eene onontkomelijke aanlegplaats. Er gaat voortaan geen jaar voorbij, of wij hebben op zijn minst ééne tentoonstelling van zijn werken, die dan gewoonlijk overvloedig zijn. Deze schilder is een hard werker, hetgeen wel aan zijn geaardheid liggen zal: die geaardheid zal hem wel beletten, ooit de bezonken evenwichtigheid te bereiken die thans van Le Fauconnier het edel bezit is. Vlaminck heeft zich nooit heel veel om formules bekommerd: nooit heeft hij iets anders bedoeld, dan lucht te geven aan zijne panische gevoelens, en dit heeft hij nagestreefd veel minder in de constructieve middelen die hij gebruikt dan in de kleur die als vanzelfsprekend, zij het op zeer persoonlijke wijze, zijne innerlijke, dramatische bewogenheid uitdrukt. Niet dat Vlaminck alle plastische architectuur zou versmaden: zijne middelen zijn synthetisch en streng; zij hangen echter minder af van opzet dan van natuurlijken drang; zij zijn stoer, maar onwillekeurig; hij is een expressionist die niet overwogen opbouwt: de opbouw groeit uit | |
[pagina 491]
| |
het onstuimige van zijn gevoel. Dit gevoel zal echter in zijn vollen gloed vooral uit de kleur spreken. Hierin geeft hij meer dan ooit, meer dan wie, uiting aan zijn Nederlandschen oorsprong. Is het dramatisch-nerveuze van zijn temperament wellicht zuidersch te noemen, dat hij het niet uitspreekt in het gedrongen spel der lijnen maar in de felheid der kleur, die zelfs in zijn aquarellen en teekeningen aanlokt en boeit, laat ons toe in hem het oer-Vlaamsche te erkennen. Geen der moderne Franschen, die dan ook in dit land gemakkelijker ingang vond. Niemand die zijne personaliteit even-overtuigend en even-vlug wist te bevestigen: hij is te Brussel geëerd zooals vroeger sommige impressionisten, wier kleur eveneens meer sensueel dan abstract was. Naast De Vlaminck exposeert bij Giroux Jean van den Eeckhoudt: een schilder van ten onzent, deze, en die aantoont op welke wijze men ten onzent evolueert. De evolutie der Fransche schilders, deze althans van den jongeren tijd, verbluft doorgaans door vlugheid: een bewijs van de kracht der theorie, der intellectueele bestanddeelen in de schilderkunst. Om te beginnen is Jean van den Eeckhoudt nu juist geen schilder van den jongeren tijd, en de intellectueele bestanddeelen van zijne kunst zijn schaarsch. Zijne evolutie hangt dan ook veel minder van theorieën dan van modiëuze resultaten af. De aard zijner kunst gaat naar het decoratieve uit: het is eenigszins vervelend te moeten vaststellen, dat zij op het zoogoed als louter-decoratieve uitloopt. Zijne synthesis is eene vervlakking, geen verdieping, men zou ongelijk hebben het hem te verwijten; men verwijt niet aan wie het ook weze dat zijn haar blond en zijn karakter argeloos-bemin- | |
[pagina 492]
| |
nelijk is. Van huize uit is Van den Eeckhoudt een impressionist zonder diepere bedoelingen of zelfs maar inzichten. Er is in zijn werk steeds de groote liefde geweest om het kleurvlak, neêrgezet om de vreugde der oogen, en zonder de minste philosophieën. De zon die door zwaar geloovert dubloenen schiet op het gras, of op de wang van een jong meisje: het heeft zijner vreugde steeds volstaan, en er was een tijd dat men van schilders niet meer vroeg, dan zulke trillende zonnevlekken. En nu lijkt het uit deze laatste tentoonstelling, dat Jean van den Eeckhoudt het bij dergelijke spelen-der-zon gehouden heeft: hij is de gelukkige, die buiten al het overige kan. Alleen is daarbij gekomen, dat de tijd, de schilders en zelfs het publiek van synthesis, van gedrongenheid zijn gaan houden. En Van den Eeckhoudt is met zijn tijd meegegaan. Ook hij is gaan streven naar massa en voluum: zijne zenuwen hebben nooit van hevig trillen gehouden. Hij is modern: hij heeft zich-zelf nog maar wat meer vervlakt. Hij kan stijl noemen, wat hem, per slot van rekening, ten zeerste op zijn gemak zet. Hij blijft, wat de kleur betreft, een impressionist. Maar de tijd brengt meê, dat hij vereenvoudigt, zelfs de oppervlakkigheid van zijn coloristisch gevoel. Als kunstenaar wint hij er niet bij, dan in het oog van den liefhebber, die met vreugde vaststelt dat Van den Eeckhoudt zonder overdrijving, zoo modern is geworden. En daar zal Jean van den Eeckhoudt wel vreugde bij beleven.
N.R.C., 28 November 1923. |
|