Verzameld journalistiek werk. Deel 12. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1922 - juli 1924
(1993)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 410]
| |
Georges Giroux †Al spreekt de zon mij voorloopig nog tegen met eene overredingskracht waar men al te graag aan toegeven zou en die vervult met den weemoed om vergane zomerschoonheid; - niettegenstaande de zon dus, is het winter geworden. Er valt geen twijfelen meer aan: de scholen gaan open; weer zullen de rechtbanken de gevangenissen vullen; al de ministers zijn terug; gisteren kregen wij de inhuldiging van de eerste schilderijententoonstelling: deze voor religieuze kunst. Verplaatsing van genot: na de natuur, dit jaar bijzonder mild, de kunst, waarvan wij nog alles moeten verwachten. Verscheidenheid van genot, die nooit zoozeer natuur en kunst uit elkander en in tegenstelling met elkander gehouden heeft, als van zomer het geval is geweest. Want Brussel is in de laatste maanden bijzonder arm geweest aan kunstpraestaties. Gij kunt het toeschrijven aan het feit, dat de hoofdstad bijzonder arm is geweest aan kunstliefhebbers. Want tentoonstellingen zijn nu eenmaal markten. En waar heel Brussel aan zee was, werd het natuurlijk dat de kunst volgde. Welnu de kunst is niet gevolgd. Wèl heeft men, in knusse badplaatsjes, knusse zeezichtjes gezien in waterverf. In één enkel van die oorden was er zèlfs een ruimere expositie, die trouwens niet het minste belang opleverde. Te Oostende, ‘reine des plages’, gaven in de kurzaal een | |
[pagina 411]
| |
drietal schilders, waaronder de bekende Léon Spilliaert, geboren Oostendenaar, stalen van hun arbeid te zien, - helaas zonder belangstelling te wekken, wat trouwens te wettigen was door de hoedanigheid van het vertoonde werk. Ik geloof echter niet, dat de mindere kwaliteit alleen schuld heeft aan de onverschilligheid van het publiek. Vroeger hadden te Oostende, in dezelfde ruime lokaliteiten tentoonstellingen plaats, die er mochten zijn. Deze, in 1906 ingericht door den Oostendenaar James Ensor, zal mij niet zoo licht uit het geheugen gaan: weinig exposities vertoonden evenveel schoons. Doch zonder uitslag weer. Ik betwijfel het dan ook ten zeerste, of de kunstzaal, die verleden jaar te Blankenberghe met de beste bedoelingen der wereld en met veel smaak werd geopend, bij de badgasten het succes behaalt, dat de onderneming ten stelligste verdient. Ook te Brugge werd dit jaar, met toezegging van vooraanstaande artiesten, eene aardgelijke onderneming aangegaan. Brugge is nu niet bepaald een badplaats, doch de stad leeft 's zomers voor een goed deel van menschen die naar zee komen en die in drukke jaren als dit, geen logies vinden in de zeesteden zelf, die op slechts een twintig minuten sporens van Brugge afliggen. Zal de schoone en ijverige poging haar loon krijgen? Misschien zullen de rijke Bruggelingen, die talrijk zijn en graag kunstzin vertoonen, vergoeden wat de badgasten blijkbaar verzuimen. Want het is een feit: badgasten houden van geen andere kunst dan muziek. En dan nog liever van dancing muziek dan van wat gij en ik muziek noemen. De, anders terecht beroemde concerten van de kurzaal stonden dit jaar zonder mogelijke betwisting beneden het vroeger-verwonnen peil. Een behendig concessionair had vooreerst alle Duitsche muziek ge- | |
[pagina 412]
| |
weerd, die nationale gevoelens kon kwetsen. Zoo Beethoven en Schumann voor een enkele maal werden geduld, zoo deze of gene solist met Mozart of Brahms werd toegelaten, Richard Strauss moest de plaats ruimen voor.... Johann Strauss, en Wagner bleef aan de deur wachten, totdat de vreemdelingen naar milder oorden waren uitgeweken. Van jongeren werd veel minder muziek gegeven dan verleden jaar nog het geval was. In de plaats werd, meer dan welvoeglijk, operettemuziek gespeeld. Waar dus zelfs de muziek in verval en onmin lijkt, kon men van grafiek en plastiek niet veel beters verwachten. Het komt dan ook, zooals ik zei, voor, dat er tusschen natuur en kunst antinomie bestaat, zooals tusschen zomer en winter. Dit jaar zullen wij meer dan ooit geen kunst smaken, zoo te Brussel als in het overige België, dan in de gure maanden. Dat smaken is gisteren begonnen... met een zeer plechtig, een zeer ernstig gastmaal: een godsdienstige tentoonstelling. Dat plechtige, dat ernstige wordt heden bevestigd en versterkt door een sterfgeval, dat niemand onverschillig zal laten in de wereld der Brusselsche kunstenaars en kunstliefhebbers. Nauwelijks vijf en vijftig jaar oud, is, na eene pijnlijke ziekte, Georges Giroux gestorven. Den naam Giroux hebt gij te dezer plaats al te dikwijls uit mijne pen gelezen, dan dat hij in u geen weerklank hebben zou. Wie hem droeg was een buitengewoon werkzame Franschman, die reeds dertig jaar een Brusselaar was. Hij was begonnen als koopman in antiquiteiten. Zijn speurzin en zijn smaak, zijn zeer groote liefde voor kunst en zijne uitstralende mededeelzaamheid verschaften hem | |
[pagina 413]
| |
materieel de middelen, zijn ijver toe te passen op moderne kunst, en zijn koopmanschap te verheffen tot het maecenaat. Een kleine twintig jaar geleden had hij den durf, te Brussel eene kunstzaal te openen: zij was niet de eerste in deze stad, maar weldra was ze de beste, juist omdat men zoo weinig merkte, dat ermede bedoeld werd, geld te verdienen. Men vergat al heel gemakkelijk, dat in het achttiend'eeuwsche heerenhuis waar de ‘Galeries Georges Giroux’ waren ingericht, handel werd gedreven: deze ‘Galeries’, die zooveel navolging zouden ondervinden - tien jaar nadien waren er twintig aardgelijke ondernemingen te Brussel, waarvan geen enkele het ooit op die van Giroux kon winnen, - de Galeries Giroux bezocht men, gelijk te Parijs Durand-Ruel. Want Giroux had den durf zoover gedreven, dat hij niets ten toon stelde dan moderne, en liefst jongere kunst. Eerst waren het de impressionisten van na negentig, weldra ruimden zij plaats voor de neo-impressionisten die hoofdzakelijk bij Cézanne, later bij Matisse school gingen. Terwijl de ‘Libre Esthétique’, die voor de vernieuwing en de loutering van den Belgischen smaak zooveel heeft gedaan en voorloopig, sedert den dood van haar oprichter Octave Maus, niet vervangen kon worden, eene voorliefde bleef vertoonen voor de meesters van het Fransche en Belgische pointillisme - meesters als Bonnard, Vuillard, Maurice Denis konden er moeilijk aarden - schoot Georges Giroux dapper vooruit. Hij vulde zijne zalen met het werk van Kees van Dongen; hij openbaarde ons de eerste cubisten; hij noodigde de Italiaansche futuristen uit, die veertien dagen lang Brussel vervulden met hun geschetter. Onder den oorlog onderhield hij hier het kunstleven door | |
[pagina 414]
| |
talrijke tentoonstellingen, waar meer dan één ‘Indépendant’ zijne bekendheid aan dankt: exposities als die van Ramah zijn glanspunten geweest in die barre tijden. De oorlog was nauwelijks achter den rug, of het sublieme teekenwerk, door Georges Minne in ballingschap uitgevoerd, werd ons geopenbaard. De kentering in geaardheid en werkwijze van Gustaaf de Smet kwam ons verrassen. Het is de tijd dat Georges Giroux zijne ‘zaak’ uitbreiden zou: in de schoonste zalen die Brussel bezit en zooals men er slechts weinige in het buitenland aantreft, werden ruime overzichtelijke tentoonstellingen ingericht, die weleens apotheotisch aandeden. In de vorige lokalen hadden wij het beste van Jakob Smits' levenswerk bewonderd na dat van James Ensor, de nieuwe werden ingehuldigd met eene weergalooze expositie van Odilon Redon. Emile Claus toonde zijn Engelsch werk; van meer uitgebreidheid en diepere beteekenis was de expositie van den bitteren Albert Baertsoen. Giroux had in ‘Sélection’ een bescheiden, maar geduchten mededinger gevonden: hij gaf het niet op, en toonde ons in groote getale de jongere Franschen. En wij zullen vooral niet vergeten de onvergelijkelijke tentoonstelling die zoo goed als heel het oeuvre van Heymans groepeerde: voor velen eene openbaring, voor allen eene leering. Maar Giroux, die er anders rond voor uitkwam, een zakenman te zijn, deed beters dan nieuw werk te brengen onder oogen, die het zonder zijne tusschenkomst wellicht nooit hadden gezien. Deze kleine donkere man, met den helderen blik, met het vlugge gebaar, met de radde tong en ook met de ras-echte distinctie, de losse beminnelijkheid, de kiesche dienstvaardigheid, bezat eene zeldzame | |
[pagina 415]
| |
intuïtie, die meer was dan de intuïtie van den handelsman. Hij had zijne nieuwe woning van den ‘Boulevard du Régent’ ingericht en versierd op eene wijze, die getuigde van den zeldzaamsten kunstzin. Maar die kunstzin strekte zich verder uit dan tot het verzamelen, voor eigen genot, van wat hij als het schoonste aan meubelen, boeken en kunstwerken te bemachtigen wist. Ik zei u hierboven, dat deze koopman een Maeceen wist te zijn. Hij was meer: hij was een echt ontdekker. Want, wat sommigen ook over Georges Giroux mogen denken, zij zullen niet kunnen ontkennen dat hij, naast vele anderen, een Rik Wouters uit den nood en naar boven heeft geholpen. Ruim vijftien jaar geleden was Rik Wouters uit Mechelen naar Brussel komen wonen: hij wilde, de dyonisische omwentelaar, zijn weg banen; hij voelde wel, hij de beeldsnijder, die tot op dien dag uit de hand had gegeten van dezen of genen meubelmaker, wat hij vermocht. Zijn strijd was echter buitengewoon heftig, juist omdat zijn wil zoo hoog streefde. Rik Wouters was in dien tijd mijn buurman: ik weet ongeveer wat hij toen geleden heeft, geleden met een razernij die hem had kunnen leiden tot onmacht. Toen kwam Georges Giroux tusschen, die geraden had wat verdoken zat in dien woelenden jongen man. Wouters had nog niet veel gepresteerd; zijne productie leed, niettegenstaande alle energie, onder de meer dan lastige levensomstandigheden; zijn werk was niets nog dan eene belofte; minder nog: niet veel meer dan eene aanwijzing, verdoezeld onder de menigvuldige invloeden, die schilderijen en beelden verrieden. Doch Giroux zag klaar: hij hielp Wouters. Hij verschafte hem de geldmiddelen die een rustiger, een althans zorgvrijen arbeid konden verzekeren. Wouters werd aldus gered, | |
[pagina 416]
| |
het liet hem toe, op nog zeer jeugdigen leeftijd, de plaats te veroveren, die hem toekwam, maar die hij zeer zeker niet zoo vroeg zou hebben bereikt zonder Giroux' hulpvaardige hand. En nu weet ik wel - wat sommigen hiertegen zullen opwerpen, - dat Giroux aldus een aantal, een zeer groot aantal werken wist te bemachtigen, die, bij duur van tijd, zijne tusschenkomst ruimschoots zouden vergoeden. Maar wij kunnen ons toch boven zulk standpunt verheffen, waar het is te doen om de vraag, of Wouters zonder Giroux, en vóór zijn rampzalig verscheiden, zijn genie tot volle ontluiking had vermogen op te voeren. Had Giroux niet anders gedaan, dan Wouters tot een maximum van productie te dwingen, ik zal niet zeggen door hem het leven gemakkelijk te maken en mogelijk zijn werk in de volle ontplooiing van zijn talent, maar eenvoudig om zijne voorschotten te recupereeren, - dan nog... Maar aan Giroux drijfveeren toe te schrijven, die den adel van zijn daad konden verminderen, zou eene beleediging zijn aan zijne gedachtenis. Deze man heeft heel véél gedaan voor de moderne Belgische kunst. Men zal het hier niet vergeten.
N.R.C., 4 October 1923. |
|