recht, zijn huis te bouwen zooals hij het zich in zijne verbeelding voorstelt. Maar naast dien eigen bouwkundigen zin is daar dan toch de algemeene zin voor stedeschoonheid, of, om het strikter te nemen, het begrip van algemeen nut, waar een individueel bouwkundig ideaal moet voor buigen. In dit land, dit door eene iedereen treffende ramp geteisterde land, diende dit gevoel van saamhoorigheid levend te blijven, al ware het ook maar om der wille van het uitzicht. Doch ik heb u gezeid, dat het hoogere bestuur, het staatsbestuur zelfs, dat in deze als een soort plicht draagt, verre van de individualistisch-anarchistische neigingen der afzonderlijke eigenaren tegen te gaan, niet zelden dezelfde eigenzinnige en eigenmachtige disposities vertoont. De architectuur is in dit land eene gemeenschapskunst, in dezen zin, dat iedereen er zich een architect acht. Met het gevolg, dat tusschen bouwkunst (bouwkunde wordt intusschen den metselaar overgeleverd), dat tusschen bouwkunst en bouwbesteller een conflict ontstaat, waar de bouwkunstenaar, de zwakste in het geschil, natuurlijk zijne pluimen bij verliest, - ook wel, en hier juist wil ik heden op wijzen, met de fnuikende medehulp van de openbare macht, die niet alleen voor architectonische schoonheid doorgaans blind blijkt te zijn, maar, zou men zeggen, er haatdragend tegenover staat. Oordeelt zelf!
Er heeft op dit oogenblik te Antwerpen een congres van architecten plaats. Vele van de punten, die ik hier in mijne jongste brieven heb aangeraakt, werden er behandeld. Er werd aangedrongen op ruime intellectueele en kultureele vorming van den bouwkunstenaar. Nogmaals - de hoeveelste maal reeds? - werd een vaardigheidsdiploma