| |
| |
| |
Mislukte uitvaart
II
In een vorig stukje heb ik het, naar aanleiding van een inkwest van het tijdschrift ‘Les Ecrits du Nord’, gehad over de houding van de Fransch-schrijvende jongeren tegenover het dood-gewaande symbolisme. De antwoorden op dit inkwest leeren ons echter nog heel wat meer kennen, dan de positie die het jong-literair Frankrijk inneemt bij wat men voor het lijk heeft gehouden van onmiddellijk ouderen. Eene letterkundige periode is nooit geheel dood, als zij nog steeds haar invloed laat gelden; zij behoudt hare beteekenis van levend verschijnsel zoolang om haar gestreden wordt, en om die reden behoort het romantisme veel meer tot het leven dan het parnassianisme dat veertig jaar later komt; zij erlangt hare eeuwigheidswaarde naar de maat van wat zij aan zuiver poëtisch inzicht inhoudt, zooniet verwezenlijkt. Ik zal de laatste zijn om te beweren, dat de symbolistische verwezenlijking in Frankrijk volmaakt is geweest: het Fransche symbolisme ‘a tourné court’, zooals het in het vragenlijstje heet. Maar, bij gebrek aan vastomlijnde theorieën, die trouwens echte poëzie zouden uitsluiten, is daar de poëzie-zondermeer, en in hare hoogste gedaante; ze te hebben gediend, naar hun beste vermogen, hoe klein dat vermogen bij de meesten was, is de onvervreemdbare eer der symbolisten; en dit te erkennen, is de eer van hen, die na de symbolisten komen en niet meer voor symbolisten wenschen versleten te worden.
Dat eeresaluut verdienen velen, die het inkwest van
| |
| |
‘Les Ecrits du Nord’ hebben beantwoord. En laat ik dan in de eerste plaats niemand minder citeeren dan Francis Picabia, die in deze zeker niet van flikflooierij zal worden beschuldigd; hij zegt: ‘Dans toute école, le symbolisme a existé et existera; dans la poésie Dada, par exemple, nous percevons l'influence symboliste de la même façon que l' on peut trouver dans les traits ou les gestes d'un enfant une ressemblance quelconque avec le portrait d'un aïeul accroché au salon. Pour moi, la question ne se pose pas de savoir si la mission du symbolisme se trouve remplie. Il y a Rimbaud, Laforgue, Lautréamont, etc., qui ont rempli leur mission. La vie n'a pas de sens ou n'en a qu'un, comme vous voudrez; aussi revenir à la formule de Rimbaud, aux symbolistes et compagnie, est tout aussi impossible que de remonter le cours des âges. Mais encore une fois, l'art n'échappe pas au symbolisme, il en est l'essence même.’ En het is Picabia die spatiëert.
Wat zulk symbolisme is, Mélot du Dy definiëert het op uitnemende wijze: ‘Le symbolisme est l'art des conjectures. Ce n'est pas une science exacte comme l'héraldique, mais c'est cependant, de toutes les rhétoriques, celle qui approche le plus de la poésie et de la vérité. Entre ces deux façons de désigner un objet ou une idée: soit en les nommant (mais nomme-t-on une idée?) soit en les suggérant à l'aide d'analogies spirituelles ou sensuelles, notre choix doit-il balancer? Appeler un chat un chat, ce n'est rien appeler du tout, et d'abord c'est mentir: les animaux s'appellent Henriette, Ramsès, Poupon; les paysages, les sentiments, les idées ont aussi des surnoms qui seuls les désignent avec grâce. Nommer directement les choses, distinguer le concret de l'abstrait, cela nécessite enfin
| |
| |
des explications: elles sont fatales à la poésie. Il ne faut jamais s'expliquer... Le symbolisme s'est toujours très bien porté - on a pu croire qu'il n'était plus bien porté - mais il se porte très bien.’ En Georges Pillement: ‘En réalité, il n'y a pas d'échec, le symbolisme n'est pas mort, il évolue... Retenons comme raisons accessoires de l'évolution du symbolisme, le discrédit qui l'entacha du fait de sa vulgarisation rapide, qui lui apporta la médiocrité de ces “suiveurs”, devenus si nombreux à notre époque. Tout le monde faisant un certain symbolisme, les écrivains de talent furent contraints à s'écarter de cette sorte de symbolisme, de ce domaine où la foule se pressait. Mais ils n'en restent pas moins des symbolistes.’
Wat Pillement zegt van Frankrijk zal ook wel buiten Frankrijk waar zijn, - feitelijk overal waar men begrepen heeft dat het symbool hoofdbestanddeel der echte poëzie is gebleven. Dat die poëzie zich eerder gemeenschapsdoeleinden is gaan stellen dan het voorwerp eener algemeene menschelijkheid, uitgedrukt in de gevoelens van het gesublimiseerde individu; dat ze in het schouwspel van een nieuwe, vlug-levende wereld, als van-zelf nieuwe beelden ter veruiterlijking ontdekt; dat ze, als bij elke verjongde gedaante, eene nieuwe techniek gaat huldigen (en daar kom ik straks op terug), het is niet mogelijk, vooral niet na een tijd van symbolisme, die zijn fierheid wist hoog te houden tot in het afgetrokkene toe - het is niet mogelijk dat de jongere poëzie, waar niemand het absolute idealisme van loochenen zal, het symbool zou gaan verwerpen. René Chalupt zegt het dan ook zeer terecht: ‘Avec les verreries de Nancy, les mobiliers new (prononcez: “nouilles”) style, les affiches de Mucha et
| |
| |
la mythologie wagnérienne, nous avons relégué l'attirail du premier symbolisme; guivres, licornes, chimères, alérions, dans le réduit le plus poussiéreux du grenier où le rejoindront bientôt jusqu'à ce qu'un engouement nouveau les ramène au jour les gratte-ciel, le cinéma, les jazz-band, les bars de nuit, les avions, la publicité lumineuse et d'autres accessoires à l'usage des poètes en mal de modernisme. Certes, le décor initial est fané, comme, à l'Opéra-Comique, celui de Pelléas, mais cette décrépitude n'atteint pas davantage le symbolisme, que la musique de Debussy.... Il n'y a plus d'école symboliste et c'est tant mieux, mais il y a et il y aura encore des poètes symbolistes’.
En hiermede lijkt René Chalupt mij den tegenwoordigen stand van het vraagstuk prachtig samen te vatten, - waar hij trouwens niets doet dan op gelukkige, want systematische wijze de meening weêr te geven van negentig ten honderd der auteurs, die het inkwest van ‘les Ecrits du Nord’ beantwoord hebben. Reeds had Jules Romains het met veel recht opgemerkt: de eigenlijke symbolistische beweging is bloed-arm geweest, hetgeen haren dood moest verhaasten. De eigenlijke, de groote symbolisten in de Fransche literatuur van het laatste kwartaal der negentiende eeuw (er zijn er immers in alle eeuwen te noemen) zijn de voorloopers dier beweging geweest: in de eerste plaats Rimbaud en Mallarmé, die beiden, wat men ook meene, heel de poëzie van heden en morgen beheerschen blijven. Tusschen die voorloopers en de tegenwoordige twintigste-eeuwers die er een dertig, vijf-en-dertig jaar van gescheiden staan, is daar eene pleïade van vaak heel nobele dichters, die het echter in zich niet hadden, echte symbolisten te kun- | |
| |
nen worden. Zij waren óf te cerebraal en daardoor al te opzettelijk, als een Gustave Kahn en een André Fontainas, óf te zeer gebonden aan een meer of min verwijderd verleden, als een Jean Moréas en een Henri de Régnier, om zich in symbolistische lijn geheel zuiver te ontwikkelen, of beter: om het symbool zuiver in zich tot ontwikkeling te brengen. Wanneer ze dan ook tot rijpheid komen, dragen zij het symbolisme reeds als een last. De eersten loopen zich dood tegen de wanden van het systeem dat zij hebben opgebouwd; de tweeden vertoonen zich, zij het met schuchterheid, in hunne eigenlijke gedaante: een klassieke, eene parnassiaansche, die van een musicus, die van een beeldhouwer. En van heel de beweging blijft alleen nog een mode bestaan, met al den rommel dien eene mode meebrengt. Het is het oogenblik dat het publiek begint te begrijpen: het komt helaas met zijne
gretigheid wat laat, aangezien geen frissche adem meer de mode nog tot leven weet aan te blazen. Doch als eeuwige voorbeelden blijven daar, naast Verlaine en Laforgue, die boven de school uitrijzen, de echte meesters der school: Mallarmé en Rimbaud, om te zwijgen van Baudelaire; waarnaast door de kracht der persoonlijkheid dichters als Verhaeren en Van Lerberghe de school overleven. Waarlijk overleven? Men vrage het aan Jules Romains en aan Charles Vildrac, aan Paul Claudel en aan Paul Valéry, aan Georges Duhamel en aan Tristan Derême, en zelfs aan Jean Cocteau en zelfs aan Francis Picabia.
Ziedaar, geordend naar mijn beste vermogen uit gegevens die uit den aard wel wat verward en verspreid lagen, de uitslagen van een inkwest dat te goeder ure kwam, aangezien het aan de Fransche jongeren toeliet uitspraak te
| |
| |
doen in een geschil zonder klaarheid. Het debat is erdoor op een hooger vlak gebracht. Want het was wel wat al te gemakkelijk te gaan decreteeren, zooals de heer de Pierrefeu het deed, heraut der reactie, dat het symbolisme niet geweest was dan eene ‘évolution vers l'inintelligence’: de Fransche jongeren hebben gelegenheid gehad tot een gewetensonderzoek, dat eene daad is geworden van eerlijkheid, getuigend van echt-Fransche geestelijke tucht en van liefde voor de schoonheid, hoe en waar ze zich ook voordoet. Die jongeren willen jong zijn uit al de kracht van hunne jeugd; en - leve de gezondheid des gemoeds! Maar de schoone dichter Drieu la Rochelle zegt, juist daarom: ‘Nous ne pouvons faire table rase de rien de ce qui a été jeune.’ En waar nu die jeugd, van dertig jaar her, de jeugd die hij niet verloochenen wil, drager is van een geest die naar de minst-verdachte getuigenissen de geest-zelf is van de onsterfelijke poëzie, ‘l'esprit symboliste qui se prolonge et se prolongera vraisemblablement encore, car il constitue la manifestation la plus abstraite, la plus pure, la plus libre de la poésie’, zooals Robert Boudry schrijft, dan is het maar billijk dat de Fransche jongeren er hunne eerbiedige hulde aan brachten, zooals zij het onomwonden en onvoorwaardelijk zelfs hebben gedaan, tot spijt van enkele keffertjes die voorloopig niets dan keffen kunnen.
Robert Boudry, dien ik daareven aanhaalde, verdiept trouwens het debat met een enkel volzinnetje, dat in deze volle aandacht verdient. Vele van dezen, die het inkwest niet onbeantwoord wilden laten voorbijgaan, hebben zich aangesloten bij het unanimisme dat zich in zijn geheel - hoe zouden zij het kunnen loochenen? - rechtstreeks
| |
| |
aansluit bij het symbolisme van Emile Verhaeren, zonder daarom de menschelijkheid van een Paul Verlaine en zelfs van een Jules Laforgue, niettegenstaande de decadente houding van dezen laatste, af te wijzen. Het brengt mee, dat zij, met al de kracht van hun gemeenschapsgevoel, tevens met zeer verklaarbaren afkeer voor alle geestelijke deliquescentie, staan tegenover wat een hunner heeft genoemd ‘l'agonie dadaïste’, als tegenover de grijns der laatste stuiptrekkingen van een veeg individualisme. Het belet Robert Boudry niet te schrijven: ‘A vrai dire, on ne conçoit guère de poèsie sans l'inspiration individualiste qui anime romantisme ou symbolisme... L'homme (et surtout le poète) doit rester en définitive la mesure de toute chose’.
Maat te zijn van elk levensverschijnsel, zooals men er verbeelder van is; den inhoud ervan aangeven zooals men er het symbool van aangeeft, het is de geheele dichterlijke verrichting. De waarde, de breedte en diepte, de algemeenheid en de eigen voordracht ervan, zij hangen af van waarde, breedte en diepte, algemeene dracht en persoonlijke beteekenis van den dichter. Het was heel goed dat ook dit eens door een jongere uitdrukkelijk werd verklaard.
N.R.C., 25 Augustus 1923. |
|