| |
| |
| |
Vacantiekrabbels
I
Oostende, 30 Juli.
- De Maharajah!
Ik geloof niet dat hij een mythe is. Zijn hooge titel staat, met den naam van het land waarover hij regeert, in de officiëele reizigerslijst, - sole official visitor's list. Het heet zelfs dat hij, om de aantrekkelijkheid te verhoogen en meer luister bij te zetten aan zijn bezoek, uit het verre wonder-Oosten een prinses heeft meegebracht, - echtgenoote, dochter of misschien eenvoudig uitverkoren danseres: een danseres te meer te Oostende. Hij is de sprookjesvorst niet die men, in zwarten caftan, in de koepel geschilderd ziet van de groote feestzaal der Kurzaal, waar men hem, geschilderd door Philippe Swyncop, met een sleep van kleurige volgelingen en overwuifd van sierlijk-krullende vlaggen, onder den Oostendschen hemel ingehaald ziet door zwevende bazuinen aan den blazenden mond van vrouwelijk-lichtgekleede luchtgeesten. Hij is geen entiteit, geen hersenschim, want goudbeslagen badgasten, glinsterend van Hollandsche guldens, Engelsche ponden en Amerikaansche dollars, zijn doorgaans wars van metaphysica; terwijl het te Oostende juist de puzzle van den dag is: waar is de Maharajah? waar zit de Maharajah? waar vind ik, waar zie ik de Maharajah?
Want de Maharajah, hij moge een werkelijkheid zijn, is een werkelijkheid die zich Oostersch-verborgen houdt. Misschien is hij hierheen gekomen om wat koelte te zoeken, die hij natuurlijk niet vindt op het wit-gloeiende strand,
| |
| |
op den blakenden dijk, of zelfs in de zalen der Kurzaal waar de menigte de atmospheer vult met zwoele amber- en andere geuren. Hij vindt ze, de afgetrokken Maharajah, hij vindt die koelte alleen in zijn schemerigé Palacevertrekken, waar hij mijmerend cigarettes rookt, terwijl bovengemelde prinses voor hem op welvige voetjes danst met rood-gewelfde nagels, en hij de glanzen-beschilferde zee aanstaart, - de zee, het eeuwig-aanhalende voorwendsel; de zee, de steeds-noodende gastvrouw die niemand beziet, dan hij, de luie Maharajah die niet uitgaat en aldus de prikkel is, het gesluierde opwindingsteeken, het mysterieuze reactiemiddel dat de algemeene geblaseerdheid tot eenige nieuwe reflexen opwindt.
Want hoe zouden wij anders kunnen zijn dan onverschillig, hadden wij dien onzichtbaren Maharajah niet, den zich nochtans zeer reëel openbarenden Maharajah, den astraal-werkenden Maharajah, die den dampkring doorrilt met de geheimzinnige fluïdes? - Onverschillig trouwens als de zee zelve, de groote, Homerisch-onvruchtbare in haar paillettes-kleed, dit jaar aldoor hetzelfde kleed onder de aldoor zelfde zon. Waar is dit jaar, haar grauwe mantel-tegen-den-regen, en haar dik-zwarte kap-tegenden-storm waar de woeste wind door woelt? Wanneer draagt ze weêr eens, de zee, het vale gewaad dat haar innige bewogenheid omhult, of het vinnig-flapperende, teêrkleurige toilet, dat haar voorjaarsdartelheid tooit? - Thans doet zij zich vóór, tegen alle gebruiken in van 's ochtends tot 's avonds, in hare glinsterende ontvangst-robe van wisselend taf, belegd met zilveren stiksel, zooals de mode eischt; en zij speelt aldus haar gastvrouw-rol met de nonchalance van een koningin, die natuurlijk al
| |
| |
haar genooden niet kennen kan, en waar ook de genooden onverschillig tegenover blijven, - de genooden, die alleen nog oog hebben voor de luchtige nimfen, voor de weinigverbergende sirenen, die haar abstracte majesteit tegen middag en avond verlevendigen met speelschheid.
Geblaseerdheid. - Is er dan niets nieuws (behalve natuurlijk de misprijzend-vereenzaamde Maharajah!), niets ongewoons althans in Oostende te zien? Toch wel. Er is, namelijk, Middelburg en Goes, er is Zierikzee en Brouwershaven, er is Marken en Schiermonnikoog, en ik zou er niet durven op zweren, dat de eilanden Rottum en Borkum zich onbetuigd hebben betoond. Het laat diepgaande ethnographische studies toe: de oud-Hollandsche kleederdrachten schijnen zelfs invloed uit te oefenen op de zeer mondaine avondtoilettes die weer eens, tegen de smalle, doorschijnende mode in, hier en daar een schuchter crinolinesoffensief aandurven. Nooit is Nederland in Oostende vertegenwoordigd geweest als dit jaar; men merkt het aan twee feiten: de citroenkwast is in prijs verdubbeld en de drie Hollandsche bladen, die in de Kurzaal beschikbaar zijn - Nieuwe Rotterdamsche Courant, Handelsblad en Telegraaf - zijn het eigenlijk nooit.
Een ander te Oostende niet gewoon verschijnsel, dat eveneens te wijten is aan de afgematheid van den Belgischen franc en de opgewekte stijgkracht van den buitenlandschen muntstandaard, is minder van ethnographischen dan van maatschappelijken aard. Gij weet dat Oostende een in hoofdzaak Engelsche badplaats heet, in zooverre dat de tweede taal van den geboren Oostendenaar, die een winkel openhoudt, een hôtel exploiteert of kamers verhuurt en onder deze drie soorten van menschen zijn alle
| |
| |
geboren Oostendenaars onder te brengen), - zoodat de tweede taal te Oostende veel minder het Fransch dan het Engelsch is geworden. De Engelschen nu, die ieder seizoen Oostende aandoen, behoorden tot vóór een jaar tot een zeer bijzonder soort Engelschen: tot het soort dat nooit het vasteland verlaat; het soort dat het geboorteëiland den rug heeft toegekeerd en dat zelfs buiten dat eiland geboren, het nooit zien zal dan om, misschien er te gaan sterven: het soort Engelschen namelijk dat den winter doorbrengt te Cannes en te Nizza, en den zomer naar Oostende komt, gevolgd door de steeds zelfde kellners en barmen, lieden die eveneens deze weelderige levenswijze hebben geadopteerd. Dit jaar, zei ik, is daar verandering in gekomen. In de afgeloopen maand Juli kon een niet al te veel eischende Engelschman te Oostende drie volle dagen en drie volle nachten leven met één pond sterling, een gansche maand dus met tien pond. Dit krijgt hij moeilijk gedaan in het eigen vaderland. Wij beleven dus een invasie van Engelschen-van-minderen-stand; menschen die, het reizen niet gewoon, maar die willen doen gelooven dat ze van hun leven nooit anders gedaan hebben -, hier omwandelen in de ongelooflijkste dracht: gespijkerde schoenen die oningewijden zouden doen gelooven dat Oostende middenin het Alpencomplex ligt, een rugzak die het vermoeden wekt dat het voedsel hier schaarscher is dan in oorlogstijd en een gebrek aan hoofddeksel dat tot pijnlijke gedachten leidt nopens het uitsterven van de Engelsche hoeden- en pettenmakerij. En daarmede zijn al die middenstands-Engelschen, wat kleederdracht betreft, al even-schilderachtig als Zeeuwen en Friezen; ze zijn alleen een beetje belachelijker; en een beetje onwelvoeglijker ook, waar
| |
| |
ze de deftigste avondpartijen onrustbarend maken met hun khaki-katoenen nonchalance; iets waar de Hollandsche deftigheid en de trage blooheid der Nederlandsche kustbewoners natuurlijk niet verdenkbaar van is.
Er zijn niet alleen Hollanders, er zijn niet alleen Engelsche kantoorbedienden: er zijn ook, en talloos, Russen. En dezer opschik is nog veel minder gewoon dan die van Volendammers en Schiermonnikoogers, of dan het globetrotters-toilet der Angel-Saksers die voor het eerst de zee overstaken. Niet dat men ontelbare Astrakanmutsen, Tolstoj-kielen of duikerslaarzen ontmoeten zou. Men ontmoet eigenlijk, aan bedoelde Russen niets. Doordat men die Russen-zelf niet ontmoet. Ontmoeten wil zeggen: op den dijk aan mekaar voorbijloopen, of ijsroom eten aan hetzelfde terrastafeltje (ijsroom is ook al duurder geworden!) Terwijl men de Russen moet gaan opzoeken, wil men ze zien. En dan merkt men met verbazing dat, zoo ze kielen dragen, deze kielen gesneden zijn in de fijnste zijde van ongewoon felle kleur, en dat het zeldzame leder hunner laarzen milliarden roebels waard is, hetgeen niet overeenstemt met hetgeen wij weten van den economischen toestand in het land der voormalige Romanow's. Maar ik herhaal het: kielen en laarzen zijn zeldzaamheid: deze Russen, die den zin hebben der opportuniteit, kleeden zich, in het heete Oostende, blijkbaar liever uit dan aan. Zij houden van naakte beenen en zelfs van bloote voeten, ook waar het niet in hunne bedoeling ligt - integendeel! - van een zeebad te gaan nemen. Het overige van hun lichaam is nauwelijks meer van kleederen voorzien. En dit geringe tooisel, dat eerder door kleur en schittering uitblinkt dan door hoeveelheid, onderscheidt zich
| |
| |
trouwens geenszins van de stoffeering der lieden waaronder zij zich voordoen, en waarvan ze zich alleen onderscheiden door hun inderdaad Russisch-klinkenden naam, - Russisch-klinkend vooral voor wie geen Russisch kent - Mundus vult decipi; deze Russen voegen eraan toe: ergo decipiatur. Want ik beging een snoodheid, u al deze Russen als onderdanen van Lenin voor te stellen. Velen zijn stadsgenooten van den danser, die vóór den oorlog reeds en een paar jaar nadien aan den Brusselschen Muntschouwburg fungeerend was, en die voor iedereen Sacha Sarkoff heette, - alleen niet voor de enkele ingewijden, die wisten dat deze Russische danser een Brusselsch ketje was, met name Charelke van de Sompele of zoo. Dat er onder de tegenwoordige Oostendsche Russen, als hij dansers, wel eenige als hij Brusselaars zullen zijn, kan ik niet bewijzen; doch zij bewijzen het zelf, als ze onder mekaar Brusselsch praten.
Russische dansers: nadat de Russische balletten verleden jaar het great event van de Oostendsche season zijn geweest, ontmoet men hier, naast voornoemde buitenlanders, een hoogst onbetamelijke hoeveelheid van deze saltatores. Beroepsdansers zag men vroeger in de Kurzaal slechts bij hooge zeldzaamheid: thans komen er iedere week nieuwe, te beginnen met de majestatische Napierkowska die, ook op haren rijperen leeftijd, de magische kracht der schoonheid bewijst. In den Koninklijken Schouwburg wilde een gansch gezelschap doen gelooven, dat men op Russische jaarmarkten niets dan onbedaarlijk springen doet. Elke dancing heeft zijn kozak, of een mededingster van de Nijinska, en liefst beiden, tot beschaming der armoede der charmante Engelsche girls (trouwens eveneens in grooten
| |
| |
overvloed door een Brusselsche dansschool geleverd), wier vooralsnog onbetwist gebied deze localiteiten waren. Zelfs Hindoe's en Philippijnen, die verleden jaar de groote aantrekkelijkheid waren, zien zich door deze bewoners der steppen verdrongen. En....
En wie in Oostende van al dat aangedikte en meer of min opdringerig-pittoresk cosmopolitisme even wil uitblazen, hij wendt stappen en blikken af van strand en dijk, van Kur- en danszaal; hij tracht de schimmige maar prikkelende Maharajah te vergeten en keert zelfs der zee zijn rug toe, - de onaangedane zee en haar gepailleteerd ontvangstkleed. Hij gaat naar het aquarium: de zee is er uiterst-bevattelijk, gereduceerd als ze is tot menschelijke proporties. Zij heeft er geheimen voor niemand; zij is er meer dan naakt: zij is doorschijnend. Men geniet er zwijgzaam gezelschap aan de niet al te buitengewone visschen, die ze bevolken.
En men is er, zoo goed als altijd, alleen.
N.R.C., 9 Augustus 1923
|
|