| |
| |
| |
Maurice de Vlaminck te Brussel
Brussel, 22 Mei.
Een schilder, die zekeren dag dichtte:
L'odeur du boudin et des frites
Et aussi les femmes en cheveux
L'odeur du lait renversé sur le feu me rappelle ma mêre
Les parfums chers sentent le coiffeur
Le distributeur à deux sous, les water-closets
Les fleurs coupées, l'enterrement
En een anderen dag schreef hij dezen versregel:
Les rossignols ne chantent pas dans les phonographes.
Terwijl hij zijne meditaties over kunst samenvatte in spreuken die klonken:
‘En art, il n'y a que deux choses essentielles: l'instinct et le don’; of ‘La peinture, c'est comme la cuisine: ça ne s'explique pas, ça se goûte’.
Ik zou verder kunnen aanhalen, uit de Poèmes de Peintre die Maurice de Vlaminck eens uitgaf in L'Arbitraire, uit geschriften waar hij, als zooveel jongere schilders van dezen tijd in Frankrijk nogal mild mee is. Maar mijne
| |
| |
citaten acht ik voldoende: zij zijn een programma, eene aesthetica; neen: zij zijn eene physiologie, de uiting van een temperament.
Een temperament: het is wat ons zoo aantrekt, ons Vlamingen, bij dezen Franschman die De Vlaminck heet. Franschman trouwens van Vlaamsche afkomst, langs de zijde eens vaders die, vanwege zijn rasechte ruigheid, door zijn zoon ‘het everzwijn’ zou worden genoemd; Franschman van Parijs, in 1876 in de wijk der Hallen geboren - welke voorbestemming! -, maar die zelfs den auteur van Le Ventre de Paris verdacht zou zijn vanwege zijn gebrek aan rumoerigheid, die men tegenwoordig dynamisme noemt. Franschman eindelijk, die een volksjongen is, en nochtans niet houdt van ‘auto et métro’, van kappersgeuren en, kleinburger, van Parijsche binnenhuizigheid, maar aan zijne moeder denkt, wanneer de melk overkookt, en liefde koestert voor gebraden worst en ‘patates frites’, Belgische specialiteit.
Maurice de Vlaminck stelt op dit oogenblik in ‘Le Centaure’ ten toon. Het is de eerste maal niet, dat wij hem te Brussel zien. Omdat hij zoo dicht bij ons staat, is hij in dit land ontvangen geworden zonder de achterdocht, die op vele jonge Fransche schilders weegt. Met die jonge Fransche schilders heeft hij gemeens, dat hij nog weleens in schijn opzettelijk doet: de critici der Belgische pers, die al te zeer aan de mentaliteit van hunne gewone lezers plegen te denken, zijn ditmaal buitengewoon-vriendelijk geweest voor iemand, dien ze, drie jaar geleden, in petto negeerden. Hij heeft hier overwonnen: omdat hij, als Maerlant, Vlaming is. Omdat zijne kunst er eene is van intuïtie, eene kunst die men smaakt als een lek- | |
| |
keren schotel, de kunst van wie hooghartig verklaarde: ‘J'ignore les mathématiques, la quatrième dimension, la section d'or’; en die schildert ‘avec son coeur et avec ses reins’, zonder bijgedachte, zonder andere bedoeling dan zijne aandoeningen aan lijn en kleur, aan massa en toon, op doek te brengen naar zijn beste vermogen.
Zeker, ook hij heeft invloeden ondergaan. Zij beginnen bij Signac, om, over Cézanne en Van Gogh heen, Derain, zijn trouwen makker Derain te bereiken. Nochtans is het nooit eenig overleg, dat hem drijft of bindt. Zooals hij zelf zegt, leeft hij op zijn instinct, zelfs waar hij schijnt na te volgen. Navolgen is bij hem gevolg van bewondering van geestdrift. Zien wij hem op sommige oogenblikken verdoold in een soort post-cubisme en streven naar constructiviteit (hij die eens schreef: ‘les architectes devraient mourir de la grippe’), dan is het meer uit Vlaamschen zin der stevigheid dan uit onschilderkundig opzet. Want schilderkundig blijft De Vlaminck steeds; breed-eenvoudig, is het hem steeds te doen om goed schilderwerk, blijde gezien en argeloos weergegeven. Vorm is hem een genot, kleur een wellust: hij behandelt ze om hen-zelf, zonder literatuur, zonder zucht naar stijl zelfs - hij verklaart het zelf, - omdat het niets anders kan dan aldus.
Schilderen immers is hem een levensgebod, een levensbehoefte, zooals het hem eene genade is. Francis Carco - of is het Daniel Henry? - vertelt, hoe hij, jonggehuwde die onmiddellijk met kinderen gezegend was, heele nachten in een tingeltangel piano speelde, om heel den dag schilderijen te kunnen maken...... die hij, zoodra voltooid, uitwischte in het gras, dat er groener van werd. En het
| |
| |
zal ook wel om den broode zijn geweest dat hij zijne drie romans ‘D'un lit dans l'autre’, Tout pour ça’ en ‘Ames de mannequins’ schreef, die, geïllustreerd door Derain, thans gezochte bibliophiel-zeldzaamheden zijn geworden. Zijn levensdoel, zijn noodlot was en is schilderen, aldoor maar schilderen, met de blijde verwoedheid die heel zijn wezen kenschetst.
Vandaar dan ook het diep-humane van zijn kunst. Want is deze louter zinnelijkheid, die zinnelijkheid ondergaat zeer sterk de natuurdramatiek. Niemand schildert de bewogenheid des hemels als Maurice de Vlaminck dat weet te doen met de naïefste der middelen; geen boomen staan geworteld als de zijne; een complex-boerenhuisjes, een steegje der suburbs, alleen bedoeld nochtans als voluumaanduiding, staan zwaar van innigheid of miserie. Daaraan is te wijten de grootschheid van dit onmiddellijk-aansprekende schilderwerk; daardoor doet het modern-klassiek aan. De Vlaminck sprak eens: ‘Je me sens poursuivi par les classiques comme par un huissier’; die heilige schrik belet niet dat hij, vanwege zijn menschelijkheid, die, gezond-stevig, nooit tranerig kan worden, wel degelijk tot de klassieken van dezen tijd zal worden gerekend, hij die er veel minder dan welke andere jonge Franschman naar streeft, en het juist hierom wellicht zoo gemakkelijk en als van-zelf-sprekend bereikt. Bij zijn stillevens - het beste van zijn oeuvre naar mijn zin - heeft men wel eens van Chardin gesproken: onder zijn land- en tijdgenooten is Maurice de Vlaminck er met zijn stillevens niet ver van af, een plaats in te nemen van zelfden aard als die van Jean Baptiste Siméon Chardin onder de zijne.
Te meer dat De Vlaminck, bij een aanhoudende vernieu- | |
| |
wing die nooit verslapping wordt - wel integendeel! - en geen enkele der vroegere hoedanigheden te niet doet, steeds aan fijnheid wint. Men heeft de zuiverheid van zijne kleur geprezen, in een tijd toen hij de verf onvermengd uit de tube gebruikte. Naar onzen Vlaamschen smaak was die kleur weleens hard, en het zwart dat De Vlaminck gebruikte stootte ons af, waar wij de frissche tonigheid onzer beste impressionisten niet vergeten waren. Thans, hoewel niet gansch geweerd, gaat het lompe zwart plaats maken voor fijnere en echtere schakeeringen. Bij alle forschheid, vroeger wel eens wildheid zonder consistentie, is er in dit werk eene teederheid gekomen die - ongetwijfeld weêr het teeken van rustiger rijpheid in het gemoed van den schilder - er als het ware meer adel aan verstrekt. Zijne dramatiek wordt statiger, en inniger tevens. De druistigheid (men late mij 't gebruik van dit goed Vlaamsche woord toe) de druistigheid eener woelige jeugd lijkt plaats te willen maken voor eene sereniteit, die trouwens geenszins medegevoel uitsluit. En zoo ontstaat bij den toeschouwer de gewaarwording, dat Maurice de Vlaminck het toppunt van zijn kunnen bij een toppunt van zijn gemoedsleven met de grootste stelligheid aan het bereiken is. Vroeger merkte men in sommige zijner doeken nog iets van de holheid die het kenmerk blijft van sommige cubisten; het kwasi-visionaire zijner voorstellingen gaf aan het naturalisme dat de grondslag is zijner kunst weleens iets tweeslachtigs. Is het doordat wij thans beter zijn aangepast, dat deze gebreken ons minder treffen? Of ligt het, zooals wij meenen, aan het minder-overdrachtelijke der vernieuwde tonenschaal? Het is een vreugde thans vast te stellen, dat De Vlaminck een zeldzaam evenwicht
| |
| |
genieten laat, dat blijk geeft van diepere gedegenheid en vasteren geest.
De verzameling in ‘Le Centaure’ vult op zeer gelukkige wijze de, veel minder talrijke, tentoonstelling aan, die Georges Giroux ons, ik meen in 1920, in zijne zalen zien liet. Hier zijn een twintigtal olieverfschilderijen bijeengebracht, naast een tiental aquarellen. Deze laatste, grootsch van behandeling, waar de groote kleurvlekken de spontaneïteit van bewijzen, treffen door hunne raakheid en het intense van het rechtstreeks-bereikte effect. Meer doorwrocht in hunne vlugheid zijn de doeken: hier ziet men hoever Maurice de Vlaminck het heeft gebracht in kunde: het pathetische van de eigen geaardheid wordt uitgedrukt met middelen die, in hun eenvoud, verbazen door hunne aandoeningskracht. De macht der uitdrukking vindt men vooral in de stillevens. Breed-essentiëel in de voordracht, ongewoon-stevig van bouw, zijn ze, bij alle enkelvoudigheid der kleur, van verbazende fijnheid in de schakeeringen. Dit zijn inderdaad kapitale werken: ik aarzel niet, hier het woord klassiek te herhalen, in den zin dien ik hierboven aan gaf. Bij meer gezetheid, schenkt De Vlaminck ons thans het genot, dat de blijde, gelukkige rust inhoudt die alleen meesterstukken ons plegen te geven.
N.R.C., 26 Mei 1923. |
|