| |
| |
| |
Elemir Bourges
II
De boeken van Elémir Bourges zijn vijf in getal. Ik noem ze in hunne chronologische volgorde Sous la Hache, Le Crépuscule des Dieux, Les Oiseaux s'envolent et les Fleurs tombent, en de twee deelen van La Nef.
De eerste twee boeken zijn historische romans. De jonge schrijver aarzelt niet, op het alles-overstelpende naturalisme te reageeren, met beoefening van een genre dat men sedert lang uit den tijd dacht. Hij reageert op eene andere wijze: met groote doelbewustheid, die onmiddellijk imponeert, ziet hij af van wat doorging voor realisme. Is de objectiviteit van Sous la Hache opvallend, het ingetoomde van den stijl is ten dienste gesteld van eene voorstelling, die ongetwijfeld boven de realiteit uitwast. Dat eerste boek wijst onmiddellijk op den groeiende meester: het is zeldzaam beheerscht. Die beheersching wordt echter nooit dorheid: elke lijn getuigt van innerlijk leven. De volzinnen zijn strak, als een regelmatigkloppende bloedader. Zij zijn forsch, en spreken sterk aan. Sober aan beelden, roepen zij nochtans heftige beelden op. Ieder woord is echt, en geen enkel woord is er te veel. Die woorden spreken dan ook rechtstreeks met hun volle gehalte aan. In hunne gewoonheid lijken zij vol durf: het komt van hunne doorproefde waarde. En daarom doen ze aan als klassiek: het klassieke niet van een Corneille, maar van den etsenden, den bijtenden Saint Simon. Wij hebben hier te doen met doorwrochte soberheid: waar Bourges eenvoudig vertelt, schijnt hij zich uit te druk- | |
| |
ken bij middel van spreuken.
Deze Sous 1a Hache is nochtans anders niet dan eene heldhaftige, bij plaatsen teedere, episode uit de Vendéeoorlogen. Maar niet zoozeer nog het dramatische van het onderwerp, niet zoozeer het pakkende van de fabel maakt het boeiende van den roman uit: vooral massa-beweging, verschikking van groepeeringen, waarboven uit gestalten die eerder als decoratieve figuren aandoen, eerder door hunne weidsche gebaren dan door den psychologischen ondergrond ervan aanspreken en treffen, - ziedaar de indruk, dien het boek nalaat. Ik heb het in geen twintig jaar gelezen: misschien zou de indruk thans anders zijn. Doch één ding herinner ik mij van eene eerste lectuur: de vergelijking die het boek opdrong met Balzac's Chouans, eene vergelijking die haar grond vindt niet alleen in het onderwerp en in eenzelfden historischen tijd, maar in de behandeling van tijd en onderwerp. Beide boeken zijn in de eerste plaats episch. Doch, waar Balzac eerder romantisch-dramatisch is, blijkt Bourges vlakker en statischer, doet hij meer decoratief dan drastisch aan. En deze bijgebleven impressie is mij een waarborg, dat ik het thans nog met mijn aanvankelijk oordeel houden kan.
Dat ruime, meer dan menschelijk groote; dat veralgemeenen van toevallige gebeurtenissen, waarvan de logica misschien niet steeds zuiver redekunstig en zeer zeker hier en daar geforceerd is: men vindt het op sterker schaal nog terug in Le Crépuscule des Dieux, Bourges' tweede boek. Doch hier komt een tweede element van Bourges' kunst aan het licht, dat weldra alle andere zal verdringen. Bourges is zich zijne eigene natuur meer bewust geworden: hij levert een werk dat sterk romantisch is,
| |
| |
doch gestadig treft door eene wonderbare waarheid en een historischen blik die, in zijne overdrachtelijkheid, pathetisch van scherpte is.
Behandeld wordt het einde van het leven van den hertog van Brunswijck. Pruisen heeft zijn rijk ingenomen; de hertog verlaat zijn land en vestigt zich te Parijs. Het pompeuse en buitensporige leven dat hij er leidt is het hoofdzakelijke onderwerp van het boek: wisselwerking tusschen individu en buitenwereld, dus wel heel degelijk een romantisch onderwerp, waarbij het individu de alles innemende protagonistos blijft. Het reëele in hem, het anecdotisch biographische heeft er slechts in schijn eene groote plaats in: de auteur geeft zich als voornaamste doel, zijn held in botsing te brengen met omstandigheden, die hij onder de minst-gewone, de meest-brutale kiest. Bloedschande, schaking, vergiftiging, heel de huilende bende der hoogst-gespannen menschelijke driften, vervolgen den vorst in zijn tragen maar geweldigen ondergang tot bij den reutel van zijn dood. - Wij staan nogal vreemd tegenover zulke opeenstapeling van hetgeen wij niet zullen aarzelen overdrijvingen te noemen. Bourges behandelt ze zonder ironie: het gaat ons spijten, want het zou ons toelaten, nu en dan eens op verhaal te komen. Doch, niet meer dan wij aan outrance denken bij de onstuimigheid der Elisabethians, niet meer kunnen wij Bourges een verwijt maken van zijn opzet in de euvelen. Dat opzet kan weêr een weêrstand geweest zijn tegen de platheid en de botheid der naturalisten: het heldhaftige, tot in het kwade toe en misschien liefst nog in het kwade, is een hoofdbestanddeel van Bourges' karakter. Individualist tot het uiterste, is het maar heel natuurlijk, dat hij
| |
| |
de meest-tegenstrijdige elementen, tot een paroxisme opgedreven, vereenigt in één wezen, dat, armer en rijker eraan, met uiterste armoede, met hoogste weelde, bloot wordt gesteld aan gebeurtenissen, die het figuur aannemen van het Noodlot. En dat hij het met grootschheid doet, de grootschheid van Barbey d'Aurevilly in Le Prêtre marié, maakt alles goed wat wij anders afschuwelijk zouden vinden.
De hoofdpersoon van Le Crépuscule des Dieux is vaak decoratief, want zeldzaam-stijlvol. Psychologie, zooals van-zelf spreekt, is echter niet uitgesloten. Maar zij uit zich veel meer in handeling dan in ontleding. Bourges is de bezetene van omstandigheden, die hij-zelf heeft geschapen. Natuurlijk heeft hij er al de draden van in de hand, kent hij de reden van elke drijfveer. Doch aan die draden is hij-zelf gebonden, zooals hij door de eigen drijfveeren geleid wordt. Het brengt het leven meê; het soms verwoede leven, met zijn laaiende hoogtepunten en zijn vertwijfelende nederlagen, dat van dit boek de boeiende kracht uitmaakt. Men mag de intrigue analyseeren: de logica ervan is niet alledaagsch, maar de gedrongenheid van den stijl, die nergens bij Bourges zoo precies en zoo inbijtend is, doet, dat men wel aanvaarden moet wat bij anderen zou worden afgewezen. Het geforceerde ervan imponeert, doordat de psychologie van den schrijver u voorhoudt: ziezoo, het kan niet anders. De macht van Bourges ligt in de suggestie die hij uitoefent, juist doordat hij-zelf door zijn onderwerp wordt medegesleept, na het met de meeste zorg te hebben voorbereid.
Het derde boek, en volgens mij het volmaaktste niettegenstaande het ontstellende van sommige der aangewende
| |
| |
middelen, vereenigt het monumentale van Sous la Hache met het moedwillig-romantische van Le Crépuscule des Dieux. Ook hier een drama van het Fatum, geleid door de vreemdste peripetieën heen, doch ditmaal strak-gehouden door een meer-zuivere psychologie, eene psychologie die niet meer hoeft verklaard of verontschuldigd te worden, al vindt ze, zooals ik reeds zei, uiting in niet licht te aanvaarden vormen. Les Oiseaux s'envolent et les Fleurs tombent opent op eene pakkende voorstelling van de Parijsche Commune. Heel dat eerste hoofdstuk wordt doorwaaid van den epischen adem, die ons uit Bourges' eersten roman tegenslaat, maar versterkt door de breedte die 's schrijvers longen op vollen manneleeftijd hebben verkregen - Groot-hertog Floris, met zijn stand onbekend, te Parijs grootgebracht, na bij zijne geboorte ontvoerd te zijn geworden, is in de Commune gemengd en speelt er zulke rol in, dat hij slechts door een soort mirakel van het bagno wordt verlost. De omstandigheden brengen hem zijner moeder terug, aan het Styrische hof waar zijne natuurlijke plaats is. Daar wacht op hem een bruid, hem sedert lang bestemd. Natuurlijk stribbelt hij tegen: hij bemint een jong meisje, dat hij, weliswaar slechts één enkele maal, heeft ontmoet. Wellicht ziet hij haar nooit terug: hij houdt het niettemin voor onmogelijk eene andere vrouw zijn hart te schenken. Doch, bij eerste ontmoeting met het meisje dat men hem heeft toegedacht, erkent hij in haar zijne uitverkorene. - Onnoodig op het haast lachwekkend-romantische van dit toeval te wijzen: wat Elémir Bourges ermeê bedoelde zal weldra allen lachlust onderdrukken. Groot-hertog Floris, uit de duisternissen geheven in het helste licht, zal al heel spoedig niets meer dan
| |
| |
zatheid kennen. Weldra heeft hij van zijne vrouw genoeg, wordt verliefd op zijne zwagerin, die hij verkracht, vermoordt zijn halfbroer en gaat sterven op den zoom der woestijn.
Ook deze roman is, men ziet het, paroxystisch: niets echter dat er niet is gebillijkt naar eene orde, die niet anders is dan het Noodlot. Doch niet alleen dááraan ontleent hij zijne schoonheid, aan de onverbiddelijke ontleding namelijk van een onverbiddelijk hoog karakter (dat trouwens te gaarne toegeeft aan een eveneens onverbiddelijke praatzucht); wat Les Oiseaux s'envolent et les Fleurs tombent onvergetelijk maakt, het is het décor. Tragisch begonnen, in eene onvergelijkelijk epische atmospheer, verloopt de intrigue in de zuiverst lyrische voorstellingen. Ik heb, onder de geestesverwanten van Elémir Bourges William Shakespeare genoemd: in het boek waar wij het hier over hebben vinden wij door een hemgelijken, zij het meer Latijnschen geest, heel het genie van Richard Wagner geconcentreerd, in eene eenheid die de meester van Bayreuth nooit vertoonde. Heldhaftigheid en teederheid, op een achtergrond die bij beurte tragisch en idyllisch is: Bourges heeft ze in botsing gebracht, om ze weêr te versmelten en ze weêr te verrafelen vóór de poorten van het definitieve Niet. - Men smale om een fabel die het kinderachtige nabijkomt: men kijke naar de eeuwigheid, door de vensteren die het opent op het absolute.
Na Shakespeare en Wagner, Aischulos. Na Les Oiseaux s'envolent et les Fleurs tombent, de majesteit der twee boeken van La Nef. Hier hebben wij de laatste bezonkenheid, en wij weten niet wat na dit Elémir Bourges ons nog zou kunnen geven.
| |
| |
Niet dat deze dubbele reeks dramatische tooneelen, waarin de Dichter zich belichaamt in de tragiek van Prometheus' lot, de hoogste genieting verschaft. Genieting is bij dergelijke austeriteit uitgesloten, voor wie de passie niet kent der afgetrokken gedachte. Hier volstaat geen kennis der mythologie en der wijsbegeerte, geen zin zelfs voor symbolisme of goochelen met ideeën. Er is meer toe noodig om in de schaduw van Bourges de uitstraling te zien van zijn licht. Er is toe noodig eene geweldige liefde voor het onbereikbare, en eene groote vertrouwdheid met het goddelijke, zij het om het onbereikbare te bevechten en het goddelijke met halsstarrigheid te verloochenen. Bourges heeft aan La Nef den duur van een menschengeslacht besteed: het is niet in enkele lijnen dat ik zal pogen, dit ampele gedicht te analyseeren. Die ontleding zou trouwens niet gemakkelijk zijn: het werk is duister, eene duisterheid die lijkt voort te spruiten uit vrees. Want men ontsluiert sommige geheimen niet, of men heeft het besef zich aan de laatste, de afdoende, de te niet doende teisteringen bloot te stellen. Bourges moge pessimistisch zijn in het boek dat het hoogtepunt van alle romantisme aantoont: hij is te zeer een schepper om cynisch te worden.
Een schepper, zij het bewust van zijne onmacht. De onmacht die hij uitbeeldt in het laatste symbool van zijn boek. Prometheus boetseert zich een zoon; hij blaast er leven in: het kind blijft blind.
En late de vervolgde vader nu halsstarrig blijven hopen in de kracht van het Licht dat alle oogen opent, het Goethiaansche Licht dat allen Nood doorboren zal: die vader is God niet.
| |
| |
Maar het blijft de trots van zijn geest, God in de blikken te hebben durven kijken.
N.R.C., 19 Mei 1923. |
|