Verzameld journalistiek werk. Deel 12. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1922 - juli 1924
(1993)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
Weefkunst
| |
[pagina 245]
| |
dat wel verschuldigd aan haar vader; doch, had haar vader dit durven droomen, durven hoopen, toen zij, daar in den boomgaard die daalde naar de klare Leie, speelden, met wat bloemen? - Haar vader is de wel-bekende schilder Valerius de Saedeleer. Zijne dochters zijn geen schilderessen geworden. Maar zij leerden, in hare Engelsche ballingschap, het schoone handwerk van het tapijtweven. Ik weet dat het sedert vele jaren de wensch was van haar vader, deze kunst die, als verloren, eens de roem was van dit land, te zien herleven: wat moet hij blij zijn en fier, zijn wensch op zulke gelukkige wijze verwezenlijkt te zien door de vingeren zijner meisjes! In het begin van April stelden zij voor het eerst een keur uit haar werk ten toon in de kunstzaal ‘Le Centaure’, te Brussel: voor het publiek eene openbaring. Voorloopig hebben zij meestal geweven naar ontwerpen van bekende kunstenaars. De groote decorateur Constant Montald styleerde voor haar ‘Bladeren op het water’; de Oudenaardsche schilder Jules Boulez ontwierp ‘Zonnebloemen’ en sierlijke ‘Arasbesken’; de beeldhouwer Henri Puvrez schiep ‘de Schaal’ en Anto Carte ‘de Vruchtenmand’; Gustave van de Woestijne, zelf tapijtknooper, symboliseerde ‘het Vuur’; vader De Saedeleer nam ‘Wier’ tot onderwerp eener schoone fantazie: de juffrouwen, bij volgzaam navoelen, schiepen de diverse kartons om tot tapijten, die, vanwege rijke nuanceering, dieper aandoen dan heel wat schilderijen. Wij weten thans wat zulke weefsels waard kunnen zijn als versiering van onze wanden, waar de anecdoot van dit of geen doek ons bij aanhouding zoo dikwijls ergeren ging. De kunstenaars, die de juffrouwen De Saedeleer hebben geholpen, verdienen heel veel dank. | |
[pagina 246]
| |
Dat de juffrouwen De Saedeleer die hulp inriepen, was schoone, maar verder onnoodige bescheidenheid. Zij-zelf vermogen meer dan subtiel en geduldig te herscheppen. Een enkel voorbeeld van eigen schepping vertoont haar smaak en kunde, haar kleurgevoeligheid en haar zin voor de schoone lijn. Voor deze kunst kan men buigen. Ik betwijfel het niet, of de naam De Saedeleer erlangt nieuwen luister om deze pogingen, die een prachtig slagen zijn op een gebied dat al te zeer is verwaarloosd geworden. De maand April, ingeluid door jeugd, is voor een groot deel in het teeken der jeugd blijven staan. Hetgeen niet wil zeggen dat deze jeugd ons steeds waarlijk jonge kunst heeft getoond, - waarmede ik niet bedoel: beminnelijkonbeholpen, maar naar vernieuwing strevende kunst. Het wordt bewezen door de tentoonstelling, die eene kunstzaak heeft ingericht van de belangwekkendste werken der schilders die voor den jongsten ‘Prix de Rome’ in aanmerking zijn gekomen. Gij weet dat de staatsinstelling van de Prijs van Rome, dank zij een initiatief van den toenmaligen minister Destrée, sedert een paar jaar een belangrijke wijziging heeft ondergaan. Vroeger werden de mededingers, hier als overal elders, toegelaten na eene eliminatorische proef die eene bevestiging was van het meest-verouderde academisme, opgesloten in eene cel, waar zij een schilderij moesten maken naar een gegeven onderwerp, ontleend aan de geschiedenis, aan de legende of aan de mythologie. Dat het stelsel niet deugde wordt bewezen door het feit, dat slechts een paar der laureaten van den Prijs van Rome - en zij zijn talrijk - stand hebben weten te houden. Wie, van de overledenen onder hen, wordt, buiten Xavier Mellery, nog ge- | |
[pagina 247]
| |
noemd? - Destrée wenschte de staatsaanmoediging, die het zoo noodige reizen toelaat, te handhaven, maar onderwierp ze niet langer aan slaafsche schoolschheid. Voortaan mag mededingen al wie, beneden een zekeren leeftijd, zich daarvoor aanmeldt. Een jury, waarin de jongeren vertegenwoordigd zijn (ditmaal door Anto Carte en Gustave van de Woestijne), bezoekt de candidaten aan huis. Na een eerste schifting wordt aan de besten de geldelijke steun verschaft die hun toelaten moet een proefstuk te maken, waarbij ze overigens alle vrijheid genieten. Deze proefstukken maken den eigenlijken wedstrijd uit, die leidt tot den prijs. Van deze herinrichting werd heel wat verwacht: zij heeft helaas maar heel weinig opgeleverd. De juryleden hebben verleden jaar heel wat meer werk afgelegd dan de jonge mededingende schilders. Met heel veel toewijding hebben zij het land afgereisd. Op hunne reizen heb ik ze in verschillende steden herhaald ontmoet: zij hadden wel eenig vertrouwen in het nieuwe stelsel, want zij hadden eenige frissche talenten ontdekt. Waar die talenten zich echter gingen wagen aan wat ik het proefstuk heb genoemd, bewezen zij doorgaans hoe sterk de greep is dien het officieele kunstonderwijs op jonge geesten uitoefent. Onze schilderende jeugd snakt natuurlijk naar onafhankelijkheid: vrijgevochten is ze echter alles behalve. Waar zij werkt voor haar-zelf, buiten dwang en buiten opzettelijkheid, levert zij soms belangwekkenden arbeid; spant zij zich voor eene opgelegde taak, hoe deze ook in het teeken van volkomen vrijheid sta, dan doopt zij onwillekeurig hare penseelen in de olie der school. En zoo kan het nog lang duren voor de hervorming van Destrée hare vruchten draagt: den geest te vernieuwen is | |
[pagina 248]
| |
eene moeilijke onderneming zelfs bij wie de zucht van dat vernieuwen een levensfunctie is. Intusschen hebben wij dezer dagen in de Belgische kamer van volksvertegenwoordigers vernomen, uit den kunstzinnigen mond van graaf Carton de Wiart, dat, de geringe resultaten in acht genomen, het verjaarde stelsel maar weêr moest toegepast worden.... Die resultaten zijn trouwens niet zoo gering, aangezien een tweede prijs werd toegekend aan een schilder, die zeer zeker met dat verjaarde stelsel alle kans tot bekroning zou hebben gemist. Deze uitzondering, die den eersten Prix de Rome niet kreeg omdat hij in competitie kwam met eene, trouwens handige, jongedame, is een Luikenaar en heet Mambour. Hij is daarenboven een overtuigd en - wat beter is - overtuigend expressionist, en, hoe jong hij nog weze, hij heeft het recht zijne overtuiging trouw te blijven, want technisch blijkt hij prachtig onderlegd. Zijne hoofdhoedanigheid, in tegenstelling met heel veel expressionisten, is eene prachtige levendigheid. Mambour vermag het, bij vereenvoudigde plasticiteit, aan zijne doeken drastisch leven te verstrekken. Hij vermag meer: hij drukt innerlijk leven uit. Hij behoort tot het ras der ontroerende décorateurs. De dag dat hij zich verlost zal hebben van sommige schilderkundige formules, zal hij eene groote, eene zeer overtuigende uitdrukkelijkheid bereiken, zonder zich te moeten verlagen tot de sentimentaliteit die de groote menigte der kunstzinnigen streelt. Had de verjonging van den Prix de Rome niets meêgebracht dan de bekroning van Mambour (trouwens door ‘Sélection’ reeds geopenbaard), dan zou die verjonging reeds hare wettiging en belooning in zich dragen. | |
[pagina 249]
| |
Derde uiting-van-jeugd in de maand April: de tentoonstelling weêr in ‘Le Centaure’, van Maria Blanchard. Zij bereikt ons uit Parijs, en het is André Lhôte, die ze ons voorstelt in de inleiding van den catalogus harer geëxposeerde werken. André Lhôte is een rechter die zelfs voor zijne vrienden streng blijft, maar wiens passie voor zijne kunst te groot is dan dat hij zijn geestdrift, waar hij haar gewettigd acht, onderdrukken zou. De kunst van Maria Blanchard past binnen de eenigszins-willekeurige normen, die hij zich-zelf na rijp nadenken heeft gekozen: het kon een aanleiding worden tot verscherpt onderzoek, want geestelijke verwantschap leert beter onderscheiden. Er komt bij dat, waar Lhôte geleidelijk, door den aard zijner physiologie, tot meer zinnelijkheid wordt gebracht, Maria Blanchard pleegt te vertoonen eene kuischheid die terugvoert naar de Fransche primitieven. Zij is daarenboven pakkend- en veralgemeenend-dramatisch; droog soms aan teekening en kleur, is die droogheid als de pudeur van een groot levensleed. Lhôte is daarentegen gaarne blijgeestig en niet zelden eenigszins-anecdotisch. Dit zijn voor hem allemaal redenen om Maria Blanchard op een zekeren afstand te houden. Die redenen heeft hij afgeschaft: zijne bewondering was te groot, dan dat hij te zeer naar eigen voorkeur zou hebben geluisterd. Zij was trouwens gewettigd. Zoo deze jonge Fransche schilderes niet treft door gulzige sensualiteit, noch in het onderwerp, noch door de uitvoering; zoo hare austeriteit soms stroef aandoet; zoo zij de sereniteit mist die - men zal het toegeven - een te gemakkelijk schildersoptimisme meêbrengt (hetgeen weleens oppervlakkigheid ten gevolge heeft: men zal het toegeven): zij biedt eene haast- | |
[pagina 250]
| |
mannelijke gedegenheid; eene, ook schilderkundige, stoerheid; eene macht-in-eenvoud, die Lhôte niet alleen zal hebben erkend en gewaardeerd. De tentoonstelling van Maria Blanchard is eene openbaring geweest.
N.R.C., 4 Mei 1923. |
|