later zijn geestelijken inhoud openbaren, met verhooging, trouwens, van schilderkundige macht. Hoelang zal het duren, voordat men het erkent? Intusschen heeft de Ensor van veertig jaar her de hoogste prijzen betaald.
Terwijl werk uit denzelfden tijd, een Willem Vogels van uitnemende hoedanigheid, een Jan Stobbaerts van geringere waarde, mindere prijzen haalden: het eerste doek zesduizend achthonderd, het tweede dertienduizend zevenhonderd francs. Onder de ouderen bracht een zeer schoone teekening van Xavier Mellery vierduizend vierhonderd op, en een Henri Evenepoel, die kenschetsend is voor zijne vlokkige schilderwijze bij nochtans opmerkelijken bouw, slechts zevenduizend tweehonderd. Weliswaar ging tevens een Théo Baron geen drieduizend en een Hendrik de Braekeleer slechts zevenduizend; terwijl een Auguste Rodin, ‘l'Etreinte’, eenig exemplaar (cire perdue), uit de verzameling van Constant in Meunier, slechts drieduizend achthonderd bereikte. Sic transit....
Een afschuwelijk mode-ding van Jacques-Emile Blanche ging daarentegen zevenduizend vijfhonderd en een muffe Ménard zevenduizend. Belgische namen, als van Gilsoul en van Delaunois, kunnen, met tweemaal hoogere prijzen en tweemaal-minderwaardig werk daarnaast gesteld. De Belgische eer wordt intusschen gered met een Auguste Oleffe, die vijftienduizend francs werd betaald.
Intusschen waren op die veiling doeken, die onopgemerkt voorbij gingen. Er was namelijk een kleine, maar zeer schoone Eduard Agneessens, de groote tijdgenoot van Manet, die gerust naast Manet kan worden genoemd en hem door vranke oprechtheid en zeldzame innigheid meer dan eens overtreft! Het dingetje ging voor een spotprijs