| |
| |
| |
Nieuws over kunst
I
Brussel, 15 Maart.
Het is niet de eerste maal, dat ik u schrijf over het ontwerp, ontstaan naar Hollandsch voorbeeld, en dat vorm kreeg toen, enkele maanden geleden, de Brusselsche ‘Cercle Artistique’ eene zeer zorgvuldig-gekozen verzameling schilderijen toonde die een oordeelkundig overzicht bood van de Belgische schilderkunst sedert 1830, - ontwerp dat erin bestond, bedoelde verzameling voor nog een tijd bijeen te houden en te sturen naar Parijs. De intentie breidde zich trouwens uit: niet alleen het werk der moderne Belgische meesters, ook dat van onze zoogenaamde Primitieven zou, in hunne zuiverste uitingen, te Parijs worden geëxposeerd. Men sprak er zelfs van, de ‘Aanbidding van het Lam Gods’, door de gebroeders Van Eyck, de reis te laten doen; terwijl Fransche musea zouden leenen, voor de gelegenheid, wat zij aan Vlaamsche en Waalsche praeromanisanten bezitten.
Heden kan ik u met stelligheid melden, dat dit ontwerp eene werkelijkheid wordt, zij het niet geheel in den vorm dien men zich had voorgesteld.
De tentoonstelling te Parijs van Belgische, oude en moderne, kunst komt er, en wel te rekenen van de eerste helft der maand Mei. Zij zal plaats hebben, zooals voorgenomen, in de zalen van het ‘Jeu de Paume’ in de Tuileries, die het Musée du Luxembourg er voorloopig voor afstaat.
Maar van nu af aan staat vast, dat het beroemde altaarstuk der Van Eyck's afwezig zal zijn. Over enkele jaren wordt het weergalooze werk vijfhonderd jaar oud. Onder
| |
| |
den oorlog heeft het blootgestaan aan allerlei gevaar, waaronder het gevaar der ontvoering. Dit laatste en ergste gevaar werd ontkomen door eene legende: bij het uitbreken der vijandelijkheden was het, zooals het heette, in verzekerde bewaring naar Engeland gebracht. De waarheid is, dat het nimmer Gent verliet: het werd eenvoudig geborgen, en van dat verduiken heeft de officieele conservator van de kunstschatten, die zich in de Gentsche hoofdkerk van Sint Baafs bevinden, de Eerwaarde Kanunnik Van den Gheyn, in eene merkwaardige brochure de geschiedenis geschreven. Hij vergat in die brochure te vermelden, dat belangrijke deelen van het veelluik aan de Duitsche aandacht onttrokken werden door een nederig ambtenaar van de Koninklijke Vlaamsche Academie, die deze deelen in een kelder metselen liet. Ik vermeld het feit om aan te toonen, welk gevaar - een intrinsiek gevaar - het meesterstuk onder de bezetting opliep. De bezetting was nauwelijks eenige maanden achter den rug, of de deelen, die ervan in Duitschland berustten, keerden naar hun oorsprongsland terug. Het gaf, zooals gij u misschien herinnert, aanleiding tot de herstelling van het gansche werk in zijn oorspronkelijken vorm, en dit te Brussel. Het is te zeggen dat niet alleen de Duitsche luiken, maar ook de Gentsche deelen naar Brussel werden overgebracht. Het bewees hoe deze Gentsche deelen een voorzichtige behandeling noodig maakten. Hadden zij in hunne gekelderde bezettingsbergplaats minder geleden dan men had kunnen vreezen, het bleef niet te minder een feit, dat de kapel, die eens hun oorspronkelijk bestemmingsoord was en waar zij het tot in 1914 hadden uitgehouden, niet de ideale tentoonstellingszaal was: de paneelen die uit Duitschland kwamen, en deze die sedert lang in
| |
| |
Brussel waren, wezen op den minder-gunstigen toestand waarin de Gentsche paneelen verkeerden - zonder dat iemand daar verantwoordelijk voor kon worden gesteld. Het polyptiek werd, in zijn oorsprongsgedaante, terug naar Gent gezonden. Het is er het voorwerp van liefderijke verzorging. Kanunnik Van den Gheyn wijdt aan het meesterstuk een vaderlijke angstvalligheid, nu het aan zooveel gevaren ontsnapt is. En daarom juist heeft het kapittel van Sint Baafs, te Gent, besloten, dat de ‘Aanbidding’ niet meer op reis zal gaan: een besluit dat billijk is, hoe de Parijsche tentoonstelling eronder lijde.
Zal men te Parijs de ‘Aanbidding van het Lam Gods’ moeten missen, er is de vergoeding die gravin Jeanne de Mérode biedt. Het adellijke geslacht de Mérode bezit sedert eeuwen het meesterstuk van den schilder, die tot voor twintig jaar ‘le maître de Mérode’ heette, die daarna ‘le Maître de Flémalle’ werd genoemd, en die professor Hulin de Loo, naar aanleiding van de tentoonstelling van de Vlaamsche primitieven te Brugge, in 1902, meende te mogen identificeeren met Jacques Daret, den Doornikschen makker van Roger de la Pasture, te Brussel Rogier van der Weyden geworden. Dat drieluik, waarover allerlei legenden loopen, werd slechts één enkel maal publiek ten toon gesteld; niet velen kennen het, dan door reproducties. Het is een zeldzaam staal van onze vijftiend'eeuwsche Waalsche kunst. Het zal voor de tentoonstelling te Parijs in bruikleen worden afgestaan, en het lijdt geen twijfel of het vertoonen ervan te Parijs zal er weêr de aandacht der kunsthistorici op vestigen.
Andere werken onzer oudere kunst, vooral uit de zeventiende eeuw, zullen de Parijsche expositie opluisteren.
| |
| |
Zij zullen samen zeventien meters wand bekleeden. Het Brusselsch museum heeft ertoe besloten, alle werken te leenen die de inrichters voor hun doel gewenscht kunnen achten. Aan de musea van Antwerpen, van Gent, van nog andere steden, werd aardgelijke medewerking gevraagd: het lijdt geen twijfel of die medewerking wordt toegezegd. Ook op het buitenland wordt in dien zin gewerkt: men hoopt dat het aandringen goede gevolgen hebben zal, zoodat men te Parijs hoopt te verzamelen een keur, zij het een kleine keur, van onze oudere kunst, die een beeld zal geven van de hoedanigheden, waar de befaamdheid van onze Vlaamsche kunstgeaardheid op berust.
Wat onze moderne, meer bepaald negentiend'eeuwsche kunst betreft, daar zal de voorstelling wel eenigszins verschillen van deze, door den Brusselschen Kunstkring geleverd. De retrospectieve tentoonstelling van verleden jaar richtte zich, natuurlijkerwijs, tot Belgische liefhebbers. Van deze liefhebbers kon worden verondersteld, dat zij onze openbare verzamelingen kenden. Er werden dus aan die verzamelingen geene ontleeningen gedaan. De meeste doeken kwamen uit particulier, doorgaans zeer gesloten, bezit: zoo kon deze expositie voor heel velen als een openbaring gelden, en bijna als hare reden van bestaan. Want het is helaas een feit, dat de Belgische staat niet steeds oordeelkundig te gepasten tijde beteekenisvolle kunstwerken aan te koopen wist, zoodat heel wat merkwaardig en kenschetsend werk in bijzonder eigendom te zoeken is en te ontdekken valt. De retrospectieve te Brussel was eene blijde verrassing: men deed er een ontdekkingstocht, met dezen verstande dat, voor kenners, onze musea er eene zeer levendige aanvulling bij vonden.
| |
| |
Nu spreekt het van-zelf dat vreemdelingen tegenover Belgische kunst anders staan, dan de Belgen-zelf. Zoodat het bijna natuurlijk wordt, dat men aan die vreemdelingen allereerst toont, wat onze musea bevatten, om eerst daarna beslag te gaan leggen op de bereidwilligheid van particulieren. Er komt bij dat deze particulieren wel een tijdje hun eigendom willen afstaan binnen vaderlandsche grenzen, maar het niet gaarne over die grenzen zien gaan, vooral waar blijkt dat bedoeld eigendom de reis billijkt.
Gevolg hiervan is, dat de tentoonstelling te Parijs veel Belgisch museumbezit zal bevatten, waarnaast, vermoedelijk, het beste particulier bezit.
Er zal, daarenboven, tusschen de expositie te Parijs en die te Brussel, nog een ander verschil zijn. De Brusselsche tentoonstelling ging over de jaren 1847-1922. Die te Parijs zal de jaren 1830-1923 omvatten. Te Parijs zal de keus scherper moeten zijn. Men beschikt over niet meer dan honderd-vijftig meters cimaise: voor de voortbrengst van bijna een gansche eeuw niet veel. Het zal echter den inrichters bij het kiezen eene strengheid opleggen, die voor de waarde van de tentoonstelling eene waarborg is.
Er is daar eindelijk, en tot besluit, de stoffelijke uitvoering van het ontwerp. De inrichters krijgen van de Belgische regeering vijftigduizend frank. De Fransche regeering schenkt evenveel, en stelt de lokaliteiten ter beschikking. Die honderdduizend frank zijn natuurlijk niet voldoende, vooral met het oog op het assureeren der kunstwerken. Daarom rekent het inrichtend comité op particuliere inschrijvingen, die het dekken der kosten moeten garandeeren. De ‘Cercle Artistique’ te Brussel heeft reeds een nieuwe honderdduizend frank weten te verzamelen. Het
| |
| |
lijdt geen twijfel of deze som wordt met de noodzakelijke gelden aangevuld. Vertrouwen wordt hierin gevonden in het feit, dat, twee jaar geleden, de Hollandsche tentoonstelling te Parijs een boni van driehonderdduizend frank heeft opgeleverd, althans naar uit officieele bron wordt medegedeeld.
Deze materieele mededeelingen moeten bij mij alleen dienen voor de vraag: waarom Holland de Belgische tentoonstelling uit Parijs niet zou overnemen. De valuta brengen meê, dat het Hollandsche waarborgfonds haast-bespottelijk klein zou zijn: de kosten zouden belangrijk kleiner zijn dan het geval is voor Frankrijk. Er komt bij dat, zoo Holland en Vlaanderen op literair gebied elkaar heel goed kennen, vooral sedert driekwart-eeuw, dit niet kan worden gezegd wat de schilderkunst betreft, - hetgeen goed te begrijpen is, waar boeken een gemakkelijker afzetgebied vinden dan schilderijen. Persoonlijk heb ik verder kunnen vaststellen, dat er, in de laatste vijftien jaar, voor Belgische schilderkunst in Holland wél belangstelling bestaat: het brengt meê dat Holland er belang bij heeft, de antecedenten der tegenwoordige Belgische schilderkunst te leeren kennen.
En daarom zou het mij zoo'n genoegen doen, als de omreis der Belgische kunst, die staat ondernomen te worden, ook Holland ging aandoen.
N.R.C., 18 Maart 1923. |
|