| |
| |
| |
Heeft het symbolisme zijn laatste woord gesproken?
Het is eene vraag. En het is zelfs een heel vraagstuk.
Het vraagstuk zou ik heel zeker te dezer plaatse niet hebben aangeraakt, indien de vraag niet onlangs was gesteld geworden. Wij bezitten te Brussel sedert drie maand een nieuw tijdschrift, dat heet ‘Ecrits du Nord’. Het is een samensmelting van den hier vroeger weleens aangehaalden ‘Disque vert’ met een litterair studententijdschrift dat ‘La Lanterne sourde’ heette. Bedoelde ‘Disque vert’ was de voortzetting van ‘Les Signaux de France et de Belgique’. Van al deze periodieke uitgaven, die aan den vogel Phoenix herinneren, is Franz Hellens de ziel, die ons telkens verbaast door zijne levenstaaiheid. Het is een Europeesch verschijnsel, dat sedert altijd elke literator hongert naar een eigen tijdschrift. Maar elke verzade honger loopt op beuheid uit. Alleen niet die van den brandend-helderen Franz Hellens: hoe meer tijdschriften hij verslindt, hoe meer hij er ten eigen behoeve sticht. En dat is een verkwikkelijk verschijnsel: het bewijst dat Franz Hellens' razernij om de fraaie letteren, voor hem waarlijk geen dilettanterige bezigheid is.
Het derde nummer nu van ‘Ecrits du Nord’, dat van Januari 1923, stelt op zijn laatste bladzijde de vraag, die ik hierboven letterlijk vertaal: ‘Le Symbolisme a-t-il dit son dernier mot?’ En het is eigenlijk de titel van een nieuw literair inkwest, zooals men daar van houdt, sedert jaren, in Frankrijk. Het inkwest is op zijne beurt gevolg van een kort opstel in hetzelfde nummer van het- | |
| |
zelfde tijdschrift. Schrijver ervan is de welbekende en terecht-befaamde Jules Romains; tot het opstel, dat voor titel draagt: ‘Commencement de réponse à une question’, heeft weêr Franz Hellens, wiens geestelijke werkzaamheid iedereen benijden zal, aanleiding gegeven. Romains begint immers zijn opstel als volgt: ‘Mon ami Franz Hellens, qui est un directeur exigeant, m'a demandé d'exposer ici “les causes de désagrégation du symbolisme”, telles qu'elles m'apparaissent.’
Franz Hellens gelooft dus blijkbaar dat het symbolisme - waarmede natuurlijk het Fransche, en het Fransch-Belgische, worden bedoeld, - uiteen gevallen is. Het symbolisme is dood voor hem. Jules Romains gaat niet zoover, en spreekt alleen van failliet en van troonafstand. Hij zegt: ‘A propos des origines de la poésie contemporaine, (j'ai) déploré ce qu'on pourrait appeler, en termes un peu gros, la faillite ou l'abdication du symbolisme. Je voulais dire, qu'à mon sens, le symbolisme n'avait pas eu la carrière qu'il méritait, n'était pas allé - tant s'en faut - jusqu'au bout du développement qu'impliquait son principe; et j'ajoutais qu'une demi-défaite de cette nature est fâcheuse à tous les points de vue et pour tout le monde.’ Volgens Jules Romains is er dus geen sterfgeval te betreuren: er is alleen neêrlaag, en zelfs maar halve neêrlaag. Romains gelooft zoo weinig aan de totale uitroeiing van wat het symbolisme werd genoemd, dat hij - wij zullen het verder zien - vele jongere dichters voor zuivere en grondelijke symbolisten houdt. En het verklaart waarom Franz Hellens met zijn inkwest voorzichtig wordt, wanneer hij er de vier punten van formuleert, die luiden:
‘1. Zijt gij van oordeel dat het symbolisme zijne volle
| |
| |
zending heeft vervuld, den inhoud van de aesthetische formule, die het zich voorhield, heeft uitgeput?
2. Komen de tegenwoordige manifestaties van den symbolistischen geest u voor als laatste stuiptrekkingen of als nieuwe verschijnselen van eene nog altijd levende aesthetica?
3. Was het symbolisme eene mislukking, nam het te spoedig een einde, bemerkt gij voor deze halve mislukking andere redenen dan deze die de heer Jules Romains in zijn opstel aangeeft?
4. Zoo gij de meening zijt toegedaan, dat het symbolisme nog niet tot volle uitspraak is gekomen, in welke richting dan zal het zich, volgens u, in de toekomst uiten? Welke zijn de bestanddeelen van het oorspronkelijke symbolisme, die nog tot ontkieming komen kunnen?’
Het spreekt van zelf, dat Franz Hellens zich met zijne vragen in hoofdzaak tot litteratoren richt. Zij alleen weten voorloopig wat men kan bedoelen met ‘zending van het symbolisme’, met ‘inhoud van de aesthetische formule’ ervan, met ‘symbolistischen geest’, met ‘symbolistische aesthetica’. En ik ben dan nog niet zoo heel zeker, dat zij het weten. Twee jaar vóór den oorlog promoveerde iemand te Parijs tot doctor in de letteren op een proefschrift, dat het symbolisme tot onderwerp had. Deze dissertatie was een ongewoon-dik boek geworden.
De schrijver ervan was blijkbaar iemand die ‘rompu à toutes les disciplines critiques’ was, zooals dat in het Fransch heet. Hij had alles gelezen, geschift, historisch gerangschikt, aan alle mogelijke critische theorieën getoetst, en.... schreef een boek dat op zijn minst even geestig was als dat van wijlen Max Nordau over litteraire
| |
| |
ontaarding. En nochtans wist die man van het symbolisme veel meer af, dan al de symbolisten samen. Ik geef toe dat de symbolisten-zelf op de zaak een anderen kijk konden hebben dan de kritische aestheticus, die ze zorgvuldig behandeld had als een citroen dien men in een grog uitperst. Zij hadden over hun symbolisme noties, die echter vooralsnog zelfs buiten de theoretische kritiek staan. Hoe staat het met de theoretische kritiek van het Fransche romantisme? In gemoede: het staat er, voorloopig, en voor iemand die zelfs nog met een Théophile Gautier kan dwepen, nogal kaal meê. En het is nochtans haast honderd jaar geleden dat de Fransche romantici hun opmerkelijkste werken gingen schrijven! Aldus ook met het symbolisme: de dichters, die tot de richting hebben behoord, weten wat zij zelf met hun werk, met den aesthetischen inhoud ervan, bedoelden (en daar ben ik nog niet zoo heel zeker van); eene samenvattende definitie van al de diverse bedoelingen is echter bij mijn weten nog niet gegeven; ik vrees zelfs dat zij nog een heelen tijd op haar wachten laat, net als eene alle bestanddeelen omvattende bepaling van het romantisme, zoodat niemand op Franz Hellens' rondvraag zal weten te antwoorden dan naar de eigen, subjectieve opvatting, - hetgeen voor de letterkundige geschiedenis weinig bevorderlijk is. Of verwekt misschien bedoeld inkwest enkele waardebepalingen van de termen, naar welker beteekenis ik hierboven vroeg? Is daar iemand die, bij het lezen der vier vragen, onder woorden tracht te brengen wat hij dan acht te zijn: aesthetisch wezen en zending, geest en toekomst van het symbolisme? Dan zou de nieuwsgierigheid van Franz Hellens ons allen een grooten dienst hebben bewezen.
| |
| |
Intusschen weten wij met zekerheid alleen dit: er is een symbolistische beweging geweest, en er zijn symbolistische dichters. Is de beweging niet dood, dan is ze in elk geval zieltogend. De dichters, zij, leven nog, en zullen leven zoolang ze schrijven. Dat is, voor hen, natuurlijk hoofdzaak, doch bewijst niets ten voordeele van eene symbolistische beweging, want eene reeks alleenstaande boomen beteekent nog geenszins een woud, al zijn al die boomen ook gelijksoortig.
Zich met dergelijke vaststelling tegenover het vraagstuk te plaatsen is wat nuchter: het getuigt niet van strijdvaardigheid, zulke houding te aanvaarden. Deze houding is nochtans die van Jules Romains, en ik houd ze voor de beste omdat zij de eerlijkste is. Hij zegt: ‘Le symbolisme aurait pu périr de décrépitude, après avoir donné toute sa mesure et tout son fruit.... Mais le symbolisme s'est éteint à la fleur de l'âge. Il a laissé aux témoins de son premier effort, et même à ses adeptes, le sentiment d'une déception. Il fait penser à ces maisons que nous voyons dans le Paris d'après-guerre, et qui, pour d'imposantes fondations, jetées en 1914, élèvent trois maigres étages de briques creuses. Ou à ces opéras inachevés dont les concerts jouent encore l'ouverture’.
Maar verder schrijft hij:
‘Je pense à certains de nos jeunes poètes qui me paraissent de vrais symbolistes, des symbolistes fonciers dix fois mieux fondés à porter ce titre que la plupart des symbolistes du temps héroïque.’
Intusschen vernemen wij van Jules Romains nog altijd niet, wat volgens hem een symbolistisch dichter is, - alleen, na de vaststelling der ‘abdication’, dat er nog
| |
| |
dergelijke dichters zijn, niet alleen onder de redacteuren van den ‘Mercure de France’, maar onder de jongeren. Waarmede op het inkwest van Hellens is geantwoord: Het symbolisme heeft zijn laatste woord nog niet gesproken, aangezien er nog symbolisten zijn (net als er nog Parnassiens zijn, en zelfs romantici); maar de beweging heeft uitgediend: er is geen symbolistische richting meer, die men bewust ziet voortschrijden.
Waarom niet?, vraagt Romains, en het wordt het interessantste deel van zijn opstel.
Eigenlijk, zegt hij, heeft het symbolisme als groote mannen, als helden, slechts zijne voorloopers gehad. Het oogenblik der voorloopers voorbij, doen zich nog wel nieuwe dichters voor, waaronder zeer begaafde, maar die geen symbolistischen aanleg hebben. ‘Ils n'avaient rien, ou presque, de ce qu'il fallait pour donner à l'esthétique qu'ils adoptaient, dont ils subissaient la contagion, un développement en profondeur.’ Het is die ontwikkeling-in-de-diepte die ontbroken heeft, - zooals ze ontbreken zou in de Fransche Romantiek. ‘D'où l'avènement d'un symbolisme de surface, sa vogue brillante, son déclin rapide. D'où les infidélités de plus en plus nombreuses, sinon à la doctrine de l'école - il n'y avait pas de doctrine du moins à son esprit; les tentatives d'évasion, non vers l'avenir, malheureusement, mais vers le passé, vers le parnasse, le naturalisme, le romantisme.’
Ik heb gespatiëerd: il n'y avait pas de doctrine, - tenzij dan bij de voorloopers, den hermetischen Mallarmé die, met al zijne aantrekkingskracht, toch niet veel meer vermocht dan de geesten te verbijsteren; den verwilderden Rimbaud, die zijne poëzie leefde, maar niet schreef: voor
| |
| |
een dichter natuurlijk een vergissing, aangezien het gedicht, het voorbeeldige gedicht, het leidende en baanbrekende gedicht niet leeft, dan geschreven. De geslotene Mallarmé, de fragmentarische Rimbaud, zij konden geen leerlingen hebben: hun leer bleef onbekend. Zoodat daar een aantal dichters waren, die wèl de noodzakelijkheid der vernieuwing voelden, die bij intuïtie de richting inzagen, die te volgen was, maar niet gewapend waren met het noodige, het klare inzicht. Er ontstond beweging, maar feitelijk kon ze uit den aard niet zijn dan reactie, eene reactie zonder vastomschreven doel, zonder met zekerheid geleiden wil. Zoodat de beweging in feite niet veel meer dan negatief was, en dus wel moest gebroken worden. Onvastheid brengt lafheid meê: veel symbolisten werden hetgeen ze in den grond nooit hadden opgehouden te zijn. En zoo stierf Charles Guérin als romanticus, terwijl Henri de Régnier teert op den ouden Parnasse.
Romains betreurt dat de ‘tentatives d'évasion’ niet naar de toekomst waren gericht. Ik vrees dat hij zich vergist: hij spreekt in zijn eigen persoon zich zelf tegen. Want is hij wel zeker, dat de nieuwere poëzie op hare beurt reactie is? Kan niet met eenige reden beweerd, dat zij zich integendeel uit het symbolisme heeft ontwikkeld?
Het zou de moeite waard zijn, dit eens te onderzoeken.
N.R.C., 17 Februari 1923. |
|