| |
| |
| |
Volksbibliotheken in Belgie
Ik had onlangs de gelegenheid, in de N.R.C. te schrijven over de herinrichting der Belgische volksbibliotheken. Ik ben bij machte u thans hieromtrent meer volledige inlichtingen te geven. Waar het oprichten van openbare, voor iedereen toegankelijke bibliotheken in vele landen van West-Europa aan de orde is, kan het zijn nut hebben, u bekend te maken met de Belgische instellingen van dien aard, zooals zij thans bestaan.
Laat ik u eerst zeggen dat de volksbibliotheken, die tot verleden jaar toe afhingen, in het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten, van het Algemeen Beheer van het Hooger Onderwijs, de Letteren en de Wetenschappen (dit zijn de wetenschappelijke instellingen, de academies, de Sterrenwacht, en wat dies meer), thans bij de Schoone Kunsten zijn ingedeeld onder een nieuw algemeen beheer dat eveneens de letterkunde onder zijn bevoegdheid heeft. Algemeen bestuurder is een bekend Fransch-Belgisch literator en criticus, de alleszins bevoegde Arthur Daxhelet. Volksbibliotheken zijn dus weer met fraaie letteren verbonden. Zij vormen nochtans voortaan een afzonderlijke, van de letteren afgescheiden dienst, wat vroeger niet het geval was. Vóór de wet van 17 Oct. 1921, die den nieuwen status van de volksbibliotheken regelt, hingen deze van den dienst der letteren af in dezen zin, dat zij voor een groot deel ‘gevoed’ werden met de boekaankoopen, op voorstel van den dienst der letteren gedaan. Dit gebeurde als volgt: bij verschijnen van een nieuw boek zond de schrijver of uitgever een exemplaar ervan naar
| |
| |
het ministerie (het spreekt vanzelf dat hij zich daar ook van onthouden kon, en het was geen zeldzaamheid, dat dit ook inderdaad geschiedde). De afdeeling letteren gaf over het boek haar advies, dat sedert enkele jaren werd uitgebracht door deskundigen, daartoe speciaal door den minister aangesteld. Van het boek werd alsdan een zeker aantal exemplaren aangekocht, welke exemplaren werden overgemaakt aan den dienst der volksbibliotheken, die de uitdeeling aan de boekerijen deed welke daarvoor in aanmerking kwamen. Dat hierin weleens vergissingen gebeurden, spreekt haast van zelf: het deed zich voor dat sommige boeken met verontwaardiging werden terug gestuurd. Dat de Staat de bibliotheken meestal slechts bij naam kende, en er niet het minste toezicht over had, legt de vergissingen, en zelfs de verontwaardiging ten volle uit.
Dit was echter niet het ergste. De gedane aankoopen golden als aanmoediging van de literatuur; de schrijver, die eene bestelling kreeg, moest zich daardoor aangemoedigd achten; had hij nu met zijn uitgever geene bijzondere afspraak rakende de bestellingen die langs hem om gebeurden, dan was die aanmoediging al heel platonisch. Aanvankelijk was dat weliswaar niet het geval: het is zoo heel lang niet geleden, en het gebeurt nog, dat de schrijver zijn eigen uitgever was, of de uitgever slechts een strooman die tegen een zeker procent de exploitatie van het werk op zich nam. De auteur droeg zelf de drukkosten, en de bestelling van het ministerie, die meer of min belangrijk was, kwam dan ook in mindering van die kosten, zoo dat er nu en dan wel iets aan overschoot. Nu zijn echter de toestanden doorgaans omgekeerd. De uitgever koopt het boek van den auteur af, en houdt de voordeelen
| |
| |
der bestellingen voor zich. Zoodat het tot voor kort met de mirifieke staatsaanmoediging al heel slecht gesteld was: slechts de uitgevers werden nog ‘aangemoedigd’, hetgeen zeker wel prijzenswaard was, maar niet in de bedoeling lag van de bestaande regeling. Erbij komt, dat, zooals ik zei, sommige schrijvers niet verkozen aangemoedigd te worden. Het gevolg was dat hun werk niet werd aangekocht, en derhalve ontbrak in de door den Staat ondersteunde bibliotheken. Het was het geval met heel veel, zoo Vlaamsche als Fransche schrijvers, en in de eerste plaats met dezen die, befaamd of fier op hunne waardigheid, afzagen van wat zij bedelarij achtten te zijn. Hetzelfde geschiedde met de auteurs die niet hielden van de door de regeering gehuldigde politiek, - hetgeen weêr maar eens de lezers uit de volksbibliotheek moesten bekoopen. Zoodat het bestaande stelsel op den duur niemand meer kon bevallen, behalve dan misschien de, heel dikwijls buitenlandsche, uitgevers.
Daar is nu verandering in gekomen. De bestellingen worden niet meer gedaan op voorstel van den literairen adviseur, ambtenaar van den dienst der letteren, maar rechtstreeks door den dienst der bibliotheken, en op aanvraag van de bibliotheken zelf. Te dien einde ontvangen de volksbibliotheken geregeld eene bibliographie, in het ministerie zelf opgemaakt (zij ontvingen ook eene lijst der Fransche en Vlaamsche boeken die nog in voorraad zijn). Den schrijvers is het verder aanbevolen, een prospectus van hun nieuwe uitgaven naar de aangenomen bibliotheken te sturen. Lijsten van die bibliotheken vindt men in het, door het ministerie uitgegeven ‘Bulletin der Openbare Bibliotheken, opgesteld door den Hoogeren Raad der Open- | |
| |
bare Bibliotheken’, waar men op inschrijven kan ad vijf francs per jaar: het goedkoopste tijdschrift der gansche wereld. Aldus verkrijgt het bevoegde ambt de zekerheid, dat het geene onaangename vergissingen meer begaat; de boekerijen ontvangen wat zij begeeren en naar de gading van hare lezers; en de auteurs.... worden aangemoedigd op de eenige wijze die werkelijk doel treft: door subsidies en reisgelden.
Aan het tegenwoordige stelsel is nog alleen te verwijten, dat de op die manier voorziene bibliotheken niet geheel beantwoorden zullen aan wat ervan kan worden geeischt. Zelfs als de plaatselijke bibliothecaris zich met de noodige toewijding van zijne taak kwijt door zorgvuldig de verschenen bibliographieën te raadplegen (en er zijn er, die vollediger, derhalve nuttiger zijn dan deze van het ministerie), kan hij alleen in de toekomst werken. Het gevolg hiervan is, dat veel belangrijks in zijne bibliotheek ontbreken zal, als hij niet op de hoogte is van hetgeen in het verleden verschenen is, zoo hij van dat verleden niet op de hoogte is of gebracht wordt. Hierin kan het bevoegde ambt natuurlijk voorzien, door een lijst te laten drukken van de voornaamste werken uit de twee nationale literaturen, en zich bereid te verklaren die werken op aanvraag beschikbaar te stellen, of wel - hetgeen misschien doeltreffender ware - door aan elke bibliotheek een fonds van deze werken buiten elke aanvraag om te schenken, - zonder dat dit depot zou mogen geweigerd worden; algemeene belangen staan immers boven plaatselijke voorkeur, en het is maar billijk dat het beste der nationale literatuur, deze vooral der laatste eeuw, in elke boekerij hoegenaamd aanwezig zij. Het zal dan ook niet
| |
| |
meer gebeuren dat belangrijke auteurs slechts door aanvangswerk, of door werk van lateren datum, doch niet door hunne belangrijkste boeken vertegenwoordigd zijn, tot eigen schade en schande van den lezer. Ik weet dat dit maar al te dikwijls het geval is, niettegenstaande klachten der bibliothecarissen bij den minister.
Ik heb u gezeid dat de staat voortaan nog slechts aangenomen bibliotheken ondersteunt. De aanneming gebeurt op eenvoudige aanvraag. Het verwondert dan ook, dat nog zoo weinig bibliotheken - een vijfhonderdtal, naar ik meen te weten - hare erkenning hebben aangevraagd, terwijl zij feitelijk bij duizendtallen bestaan, en de nieuwe wet voorschrijft dat in elke gemeente eene bibliotheek moet worden ingericht ‘zoodra zulks aangevraagd wordt door een aantal kiezers, het vijfde deel van het kiezerskorps vertegenwoordigd.’ In een circulaire, den provinciegouverneurs door den minister toegestuurd, wordt gewezen op een koninklijk besluit tot aanvulling der wet, waarin het heet ‘dat elke in deze voorwaarden ontstane bibliotheek binnen de drie maanden na het neerleggen der vraag moet ingericht en geopend worden’; en de minister dringt erop aan, onverwijld elke aanvraag aan het bevoegde ambt over te maken. Dat dit de verwachte vruchten niet heeft afgeworpen; dat zelfs een groot getal der bestaande bibliotheken voorloopig om erkenning niet hebben verzocht, kan eenvoudig liggen aan slordigheid. Het ambt der volksbibliotheken beschikt over een aantal inspecteurs: deze kunnen in die slordigheid verhelpen door op hunne rondreis tot aanvraag aan te dringen, waar dit nog niet is geschied. Waar het instellen van gemeentebibliotheken op vele plaatsen van het platteland iets nieuws is, kan
| |
| |
het tevens meêbrengen dat met die inrichting getalmd wordt. Er dient verder op gewezen, dat in groote steden de volksbibliotheken van staatssteun kunnen afzien: het gemeentebestuur, in enkele gevallen ook het provinciebestuur treden hier in de plaats van de regeering op. En dan is er nog, dat vele instellingen, door ongewettigden argwaan gedreven, liefst buiten toezicht blijven en hunne zaakjes zelf verkiezen te regelen, ook al moesten de lezers er onder lijden; in vele gevallen bestaat iets als vrees voor staatsinmenging: een Belgisch verschijnsel, waar de wet moeilijk verandering in brengen kan; het onafhankelijkheidsgevoel is bij ons diep geworteld. Intusschen bestaat de nieuwe wet nog geen jaar; vele bibliotheken kunnen nog tot betere inzichten komen; de ijver der opzieners kan hier trouwens van groote hulp zijn. De termijn voor de aanvraag tot aanneming werd reeds verlengd, en dat zal ongetwijfeld in de toekomst verder geschieden.
Zooals ik in mijn vorig stukje mededeelde, werden examens voor bibliothecarissen ingericht, na voorafgaande leergangen, gegeven door een keur van beslagen professoren; conservators van universiteits-, staats- en stadsbibliotheken, archivarissen, enz. De behandelde stof, bij officieel besluit vastgesteld, is uitvoerig: naast algemeene vakken over lezen, over de sociale rol van lectuur, over de diverse soorten van bibliotheken, over de verhouding van bibliotheek tot school en familie, loopt de leergang over bibliotheconomie, over de wijzen van uitgave, over het tot stand komen van het boek en zijn bewaring, over de keus der boeken, over de administratie en de inrichting der bibliotheken, over haar catalogus, over
| |
| |
de inrichting en den inhoud van openbare leeszalen, over de wijze van uitleeningen, enz. Bibliotheken, drukkerijen, boekbinderijen worden bezocht; practische oefeningen op catalogus en indexatie gehouden.
De uitslagen van deze leergangen waren van meet af ten zeerste verheugend. Al werd een inschrijvingsgeld van tien francs geëischt, niet minder dan twaalfhonderd leerlingen volgden de talrijk-ingestelde cursussen; de uitslag der examens was verder uiterst bevredigend: waar de wet van elken bibliothecaris een bekwaamheidsdiploma eischt (de bibliothecaris moet niet alleen een boekenuitdeeler zijn, maar een beslagen leider, niet alleen administratief, maar ook moreel), kan voortaan worden voldaan aan den wenk van de memorie van toelichting die de wet voorafgaat, waarin het heet: ‘la vie de la bibliothèque publique dépend en grande partie des qualités de celui qui la dirige’.
De dienst der openbare bibliotheken heeft verder, ten behoeve der nieuwe bibliothecarissen, lijsten laten drukken van bibliographische en bibliotheconomische bronnen uit de meeste landen van Europa. Hij heeft tevens een weloverwogen type-reglement opgemaakt voor dergelijke boekerijen, dat echter niet bindend is, doch zeker groote diensten kan bewijzen. Tenslotte, in de meening dat de volksbibliotheken het centrum moesten worden van gansch het intellectueele leven der gemeente, kent de staat geldelijke ondersteuning toe aan de zoogenaamde na-schoolsche werken of instellingen die er zich om heen groepeeren; hij steunt het stichten van kinderbibliotheken naar Amerikaansch en Engelsch model, begunstigt de inrichting van ‘vertel-uurtjes’ voor kinde- | |
| |
ren. En aldus wordt bedoelde dienst der bibliotheken, die onder het ijverig bestuur staat van Professor Lhonneux der Universiteit te Gent, één der belangrijkste ambten van het land, dat vele andere landen in enkele deelen tot voorbeeld kan dienen.
N.R.C., 4 November 1922.
|
|