| |
| |
| |
De week van James Ensor
IV
Oostende, 25 Augustus.
‘La Gamme d'Amour (Flirt de Marionnettes). Ballet-Pantomime de James Ensor, en un acte et deux tableaux. Musique de James Ensor’.
Het is de officieele, wel heel deftige titel van het eenig zuiver-literair, tevens muzikale werk van den Meester, het werk waar hij zich ieder jaar tegen de zomermaanden bekommerd om maakt, als de badgasten beginnen af te komen. Want - vreemd genoeg - dat buitenissig werkje van een groot schilder is de eenige band tusschen dezen Oostendenaar en zijne geboortestad.
Ensor heeft, in het kleine museum van Oostende, een paar prachtige doeken uit zijn vroegeren tijd: het aangesneden ‘Stuk vleesch’, de ‘Rog’; schilderijen die zich aanpassen bij de formule die hijzelf, nauwelijks twee-en-twintig oud - den tijd ongeveer dat hij ze maakte - met zeldzame bewustheid aangaf: ‘La vision se modifie en observant. La première vision, celle du vulgaire, c'est la ligne simple, sèche, sans recherche de couleur. La seconde période, c'est celle où l'oeil plus exercé discerne les valeurs des tons et leurs délicatesses, celleci est déjà moins comprise du vulgaire. La dernière est celle où l'artiste voit les subtilités et les jeux multiples de la lumière, ses plans, ses gravitations. Ces recherches progressives modifient la vision primitive et la ligne souffre et devient secondaire’. Het eerste doek behoort nog tot de aangegeven ‘seconde période’; het twee- | |
| |
de kondigt reeds het laatste stadium aan. De twee-en-twintigjarige schreef: ‘Le vulgaire ne discernera que désordre, chaos, incorrection’. Begrijpt ge goed?: deze jonge man, dat geniale kind ging zich weldra in het kleinprovinciale Oostende volkomen-vereenzaamd bevinden, geheel verlaten in zijne kunst.
Al had hij natuurlijk vrienden. En ik spreek hier niet van de vrienden, meest literaire, die de hoofdstad bewoonden. Hij schreef enkele jaren nadien in hunne tijdschriften, als ‘Le Coq rouge’, ‘l'Art Moderne’, ‘La Ligue artistique’, meest-vernielende artikels, waarvan de zeer geforceerde Rabelais-taal geenszins een zeer geoefend-critischen zin uitsloot, en.... die hem veel kwaad hebben gedaan, waar zij, op het oogenblik, dat hij als schilder reeds verbluffen moest, van hem afkeeren zouden, wie hem juist verdedigen konden. Later hebben jongeren, tot hem aangetrokken, evenzeer door zijn critisch standpunt als door zijn schilderwerk, hem op een voetstuk gesteld, waar hun wierookvat gelukkig zijn neus niet meer treffen kon. Doch, zoo dit hem nopen moest aan buitenhuizigheid toe te geven, Oostendschen roem zou het hem zeker meer en meer benemen. Toch had hij, ik herhaal het, zelfs te Oostende, vrienden. Het waren dilettanten, met een enkelen artiest daaronder. Zij vereenigden zich in de ‘Joyeuse Compagnie du Rat Mort’, door James Ensor aangesproken in het ‘Discours en noble langaige de Chevalerie’ als ‘Messieurs, chevaliers, amis, rats, ratons, rates, ratés et autres’, toen hij op 2 Mei 1903 ridder in de Leopoldorde werd geslagen: ééne zijner geestigste elucubraties, vol calembours, en het beste bewijs van de waarde, die het gehoorbeeld bezit bij dezen schilder, die meer
| |
| |
en meer lijdt onder de fijnheid van zijn gezichtsvermogen.
Doch die vrienden van ‘le Rat Mort’, die de vunzigheid van de Oostendsche winteratmosfeer, bij macht van jolige bijeenkomst en eenigen alkohol, nu en dan tot opflakkering brachten, zij verdwenen één voor één. Zijn enkelen daarvan nog in leven; Ensor praat erover met eenige bitterheid, - de bitterheid van eene innige verknochte teleurstelling. De omgeving-aan-Oostendsche-vrienden is voor hem schaarscher en schaarscher geworden. De huiselijke kring is zoo goed als leeg: Ensor klampt zich vast aan wat overblijft en het gaat niet altijd zonder wat weemoed. De meeste Oostendenaars van heden ten dage kennen hem niet eens meer. Hij is minder dan ooit, minder dan wie, eene plaatselijke beroemdheid. Hij moet den trein nemen om eenig spoor van zijne beteekenis te vinden. En er zijn dagen dat hij er om treurt. Het is pas twee jaar geleden, dat hij schreef: ‘Nous sommes tous jeunes ou le deviendrons’. Helaas, als men in de zestig is voelt men graag om zich heen, in de dichtst-mogelijke nabijheid en bij wat vrienden, die niet oud willen worden, de middelen om, zonder meer, zich-zelf te blijven.
Daar is gelukkig, het ballet: ‘La Gamme d'Amour’, de draad die Ensor aan Oostende verbindt, of beter: die telken jare Ensor aan de blijvende of tusschentijdige Oostendenaren herinnert. Het ballet, ik zei het u, werd nooit gedanst: een wrangheid in Ensor's leven. Het werd weliswaar in 1920, als orkeststuk te Brussel uitgevoerd, - één enkel maal. Maar er gaat geen jaar voorbij, of het wordt bij deele in de Kurzaal gespeeld. En dit jaar, het jaar 1922, was een galajaar: de prachtige organist Léandre Vilain gaf er een deel van met een bijzondere
| |
| |
fijnheid van medegevoel, terwijl, nauwelijks een week nadien, Maxime van Neste, het in zijn geheel liet uitvoeren door een uitstekend gedrild orkest.
Voor James Ensor is het eene opluchting geweest: die uitvoering was voor het eerst volledig in Oostende. Aangezien Ensor zich als schilder in zijne geboortestad, zelfs bij zijne voormalige vrienden niet kan laten gelden - hij heeft er trouwens sedert geruimen tijd van afgezien, - dan maar als toondichter. In de zaal, schraal bezet, mocht hij enkele gekende gezichten ontwaren: het was hem een troost. Want Ensor heeft feitelijk niet veel noodig om getroost te zijn, al was het maar voor een uurtje.
Aan die ‘Gamme d'Amour’ heeft hij dan ook heel veel gewerkt. Het libretto was klaar in Maart 1911, naar ik vermoed terzelfdertijd met de muziek. Het heeft er veel van dat de tekst uit de muziek is ontstaan: die tekst is van de muziek maar een zeer vluchtige, hoe dan ook schroomvallige weêrgave. Trouwens voor Ensor blijkt het te doen te zijn geweest, niet om eene letterkundige verklaring (nooit heeft hij even-sober geschreven), maar om eene gelijktijdige wemeling van klank en kleur. Zijne muziek heeft hij telkens met kleur geïllustreerd: zijn schetsen voor de twee decors zijn eerst pastel-teekeningen, daarna zeer uitvoerige schilderijen geworden. Voor de talrijke personnages heeft hij eveneens kleur-krabbels gemaakt, eerst in vaste gestalten, daarna in bewegingrijke groepeeringen. Dat ballet is een bont kunstwerk, waar de beschrijving het geringste deel van uitmaakt. Terwijl Ensor het op zijn aêmechtig harmonium zat te tokkelen met vlugge en angstvallige vingeren - feitelijk eene aangehouden improvisatie, die, iedermaal dat hij
| |
| |
zijn werk speelt in de harmonisatie wisselingen ondergaat - zag hij de poppetjes voor hem dansen in hunne speelsche toon- en gestaltewriemeling. En toen lei hij het vast in schetsen, die eveneens telkens veranderden.
Die gestalten - stelt u voor! - zij zijn juist vijftig in getal, zonder de figuratie te rekenen. Op die vijftig hebben er acht-en-veertig een vasten naam. En al die namen, waaronder de drolligste die men zich denken kan, geven weêr een blijk van Ensor's gehoorsfantazie. Denkt echter niet dat het eenvoudig klankbeelden zijn: vele ervan vindt men met eene geheimzinnige beteekenis, als pseudoniemen terug in zijn geschriften. Dit is vooral het geval met de meisjesnamen. Wat heeft Ensor er aan gemoedsleven onder verborgen? Wat beteekenen zij voor hem aan passie en weemoed? Wat waren zij, aan herinnering, den een-en-vijftiger die ze aan ‘marionnettes’ wegschonk? - Ik meen de uiterlijke biographie van Ensor goed te kennen; ik heb ze niet alleen uit de boeken: ik heb ze uit zijn eigen mond, en overvloedig. Maar hoe rijk de schatkamer die hij nooit iemand openen zal, en waar voorgoed in begraven liggen Corylopsis en Ombreuse, Turlutute en Chandelette, Olyandre, ‘sirène tachetée’ en Parcofine, Gali-Gali en ‘la triste Binoclette invariablement camuse’. Gelukkig de menschen wier schatkamer ruim en vol is, en die den sleutel ervan hebben geborgen tot onvindbaarheid toe.
De ‘Gamme d'Amour’ is anders het eenvoudigste ding der wereld, als men het naar zijn scenario beoordeelt. Grognelet en Brutonne houden samen een speelgoedwinkel open, - een winkel ongeveer zooals Ensor er een van zijne ouders heeft geërfd, een winkel vol vreemde geheimzinnig- | |
| |
heid, ‘bariolé de couleurs vives et tendres’. Heel kenschetsend: ‘deux chaises meublent le magasin’. Bij Ensor is er nog slechts ééne, die ver versleten is.... Miamia helpt hare ouders, - Miamia waar Ensor heel veel van schijnt te houden. Met de winkeljuffers stalt ze maskers uit: het moet carnaval worden, - zooals altijd bij Ensor. Maar daar komt een wreed man met een enormen neus, en die stuurt alles in de war. Miamia beweegt hem tot den aftocht. Het belet niet dat hare ouders Grognelet en Brutonne, haar laaghartig mishandelen. Het wordt veel erger nog als aan het uitstalraam eene klagelijke bedelares verschijnt die een ziekelijk kind draagt - op Ensor's decor een zéér schoone Lieve Vrouw-verschijning, - het kind smeekt om een pop, die Miamia medelijdend weggeeft. Miamia krijgt van hare ouders slagen; tot daar zure carnavalmuziek weerklinkt: het is Fifrelin, de vrijer van Miamia, die met zijne vrienden het volksfeest inluidt. Miamia vertelt hem haar verdriet; Fifrelin troost haar, en er wordt afspraak gemaakt voor 's avonds.
Als het uur der samenkomst genaderd is, komen echter Grognelet en Brutonne weêr dreigend tusschen-beiden. Fifrelin is een lafaard: hij vlucht. Doch Miamia vlucht hem na... Nu beklagen de oudjes zich bitter hun gedrag. De poppen, in laden geborgen, komen ze trouwens schrik aanjagen, zoodat ze in onmacht vallen. De poppen bergen ze in eene groote doos, en bij eene doodmarsch gaan zij ze op de toonbank plaatsen als op een katafalk. - Doch Fifrelin en Miamia komen terug, hooren de klachten en zuchten der ouders, verlossen ze. Met natuurlijk gevolg der vergiffenis en des zegens. De verloving heeft onmiddellijk plaats, bij alle mogelijke carnavaljool. ‘Grognelet et
| |
| |
Brutonne félicitent les futurs époux et l'orchestre entonne une dernière fois la tendre gamme d'amour’....
Ik noemde het eene gelijktijdige wemeling van klank en kleur. Maar ik sprak u tevens van Ensor's geheime schatkamer, en dat hij van die ‘Gamme d'Amour’, nu elf jaar oud, niet scheiden kan, er telkens naar terugkeert. Zou het dan werkelijk zijn omdat het nogal-onnoozel werkje de eenige schakel is tusschen hem en zijne geboorte Oostende?....
De meest-argelooze dingetjes kunnen voor het hart van hun schepper den diepsten zin hebben....
N.R.C., 31 Augustus 1922.
|
|