| |
| |
| |
Administratie
Brussel, 17 Februari.
Er is te Brussel een boek verschenen dat voor titel draagt: ‘Jules Destrée, ministre des Sciences et des Arts’. Het moet pas van de pers zijn gekomen: ik heb het nog niet gezien, en heb het bestaan ervan vernomen door een artikel dat gisteren in een avondblad is verschenen van de hand van minister Destrée-zelf, die aldus het werk aankondigt van een secretaris uit zijn voormalig cabinet, den heer Emile Cambier. Ik heb U in den laatsten tijd herhaald gezegd dat de heer Destrée, zoodra hij verlost was van den last der regeering, zich verhaast heeft zijne oude, wel-versneden journalistepen op te nemen, zoodat men telkens zijn naam ontmoet onder opstellen zoowel van politieken als van literairen aard, die getuigenis afleggen van zijn schrandere onafhankelijkheid en van zijn gekuischten smaak.
In het avondblad waar ik het hierboven over heb plaatst de heer Destrée geregeld stukjes, waarin hij als het ware zijn ministerambt voortzet. Ik vermoed zelfs dat hij het liever daar doet dan in het ministerie zelf. In een ministerie te werken is niet altijd iets aangenaams, ook niet als men zelf de minister is. De oud-journalist Destrée, tevens een vurig advokaat, heeft de gewoonte vlug te denken. Ik heb U te gepasten tijde medegedeeld al wat de vlugge gedachte van Destrée in zijn ministerie aan nieuws had medegebracht; wat al hervormingen, gelukkige of minder gelukkige, aan zijn voortvarend initiatief te danken zijn: Destrée alleen zou U kunnen vertellen welk
| |
| |
een som geduld een vlug-denkend minister moet bezitten, wat een zelfs ministerieel denkbeeld aan struikelblokken, voetangels en schietgeweren op zijn weg ontmoet, voor het eene werkelijkheid is geworden. It is a long way tusschen het oogenblik, dat dergelijk ontwerp het cabinet van den minister verlaat en het oogenblik dat het, langs de bureelen om, dit cabinet weer bereikt om van daaruit de wereld in te gaan. Ik weet niet of in het boek van Emile Cambier die lijdensgang beschreven staat van elke hervorming die wij aan minister Destrée danken; ik wil er hier alleen maar op wijzen dat het voor dezen laatste een verlichting moet zijn, alleen nog aan hervormingen te moeten denken en ze te suggereeren, zonder aan de verwezenlijking ervan te moeten medewerken. Van die aanzettende verlichting geeft de journalisteijver van Jules Destrée telkens blijk, en kort geleden nog in een stuk over de noodzakelijkheid van een centraliseerend beheer der Schoone Kunsten. Hetgeen mij gelegenheid verschaft over dat beheer in België te spreken, aan de hand trouwens der jongste actualiteit.
Zonder te beweren dat de Belgische regeering voor de Schoone Kunsten indertijd eene stiefmoeder bleek te zijn - wij bezitten te veel officieele gedenksteenen en wandschilderijen om kwaadaardige bedoelingen anders dan in de keus der schilders en beeldhouwers te vermoeden, die met de uitvoering ervan werden belast -, dient erkend dat het beheer dier zelfde Schoone Kunsten langen tijd werd beschouwd als eene bijkomstigheid. Nooit heeft ten onzent iemand durven beweren dat kunst geene regeeringszaak is. Maar dat ze bij elken minister, welke ook zijne hoofdbezigheid was, in goede handen kon wezen, blijkt
| |
| |
uit het feit dat een heele poos de Schoone Kunsten tot de bevoegdheid behoorden van den minister... voor landbouw. Later maakte men er eene Binnenlandsche Zaak van. Daarna kwam zij terecht bij het Onderwijs, om eindelijk met de Wetenschappen (die het onderwijs omvatten) tot een gelukkig huwelijk te worden verbonden.
In het ministerie nu van Wetenschappen en Kunsten vond Jules Destrée, toen hij minister werd, een Beheer van het Hooger Onderwijs, de Wetenschappen en de Letteren, een Beheer van het Middelbaar Onderwijs, een Beheer van het Lager Onderwijs en het Beheer van de Schoone Kunsten, dat alles omvatte wat Beeldende Kunsten, bouwkunde en archaeologie inbegrepen, betreft, naast de muziek en het toezicht over Natuur- en Stedenschoon.
Aan de beheeren voor het onderwijs werd al gauw verandering gebracht: wij gaan er niet op in, omdat wij ons tot schoone kunsten willen bepalen. De letteren echter bleven behooren tot het beheer van het hooger onderwijs, en zij namen niet alleen de academies op sleeptouw, die helaas zoo weinig met literatuur te maken hebben, maar zelfs de sterrenwacht, die alle fantazie uitsluit, zooniet alle poëzie.
Het abnormale van zulken toestand had de literator Destrée natuurlijk al gauw ingezien. Voor hem zijn de fraaie letteren eene kunst. Men kan van oordeel zijn dat ze tevens eene moreele wetenschap zijn, en dat zij het zelfs met den ontzaglijken bloei van den roman, die geheel het literaire veld overheerscht, meer en meer zijn geworden. Jules Destrée die, als schrijver, vooral criticus en socioloog is, was aangewezen om deze tweede opvatting te verdedigen. Daarom juist wellicht verkoos hij de let- | |
| |
terkunde als eene kunst te beschouwen: geen paradox trouwens, aangezien het de meening is van zoo goed als iedereen.
De wisselvalligheden der politiek brachten echter mede, dat het Destrée onmogelijk was, de scheiding tusschen letteren en wetenschappen te bewerken; men liet hem den tijd niet, het huwelijk in te zegenen tusschen literatuur en kunst. Met het gevolg dat hij er zich toe bepalen moest, in het avondblad, dat ik hier ten vierden male noem, de noodzakelijkheid te bepleiten van een sterk beheer der schoone kunsten, dat niet alleen de letteren zou omvatten, maar ook het opperbestuur der Koninklijke bibliotheek, ‘où sont les miniatures, le cabinet des estampes et des médailles’, zooals hij schreef, en dien van de Volksbibliotheken, die hij op zeer ruimen voet had heringericht, hetgeen helaas ten onzent in het jaar 1921 nog noodzakelijk bleek.
Sommigen, die weten wat in de ministerieele keuken omgaat, konden niet nalaten te glimlachen, toen zij den heer Destrée met zulken aandringenden ernst de noodzakelijkheid van dergelijk beheer hoorden bepleiten. Want het einde van des heeren Destrée's ministerieel leven was juist gekenmerkt geworden door wat men niet aarzelde de desorganisatie van het beheer der schoone kunsten te noemen. Er was dit door ongewoonheid schromelijke gebeurd, dat de minister den ambtenaar, die het opperbeheer van dezen dienst met meer grandezza dan stiptheid waarnam, en die trouwens door de fijnheid van zijn geest, zooniet door zijn administratieven ijver, soms denken deed aan wijlen jonkheer de Steurs, eene.... bevordering had verleend, die zooniet door genoemden ambtenaar, dan toch
| |
| |
door zijne vrienden als eene onthoofding werd beschouwd. Rechtstreeks of onrechtstreeks was hiervan gevolg, dat de bestuurder van het ministerie, die meer bepaald met het lot der Belgische plastiek was belast, zich een soort ongenade op den hals haalde met het besluit dat hij ontslag nam. En zoo komt het dat het beheer, door den heer Destrée zoo sterk gewenscht, voor een deel van zijne leiders was beroofd, meer door de omstandigheden natuurlijk dan door den heer Destrée.
De menschen, die dezen toestand wel pikant vonden en er zich vroolijk om maakten, werden weldra door minister Hubert, den opvolger van den heer Destrée, tot de orde teruggeroepen. De dag, dat bovengemeld artikel in het ten vijfden male genoemde blad verscheen, kondigde het Staatsblad, dat Moniteur heet, de hervorming af van het beheer der schoone kunsten, in den zin door den heer Destrée aangegeven, en met een vernieuwd personeel, dat aan de noodwendigheden kon beantwoorden. Minister Hubert was dus gerechtigd te denken, dat alles in orde was en hij iedereen tevreden kon achten.
Waarin minister Hubert zich blijkbaar vergiste.
Want nauwelijks hadden de artiesten, ik bedoel de beeldende kunstenaars, of althans een groepje beeldende kunstenaars, vernomen dat het bestuur der schilder- en beeldhouwschool was toevertrouwd geworden aan een literator en criticus - in Nederland geen onbekende: het is de heer Arthur Cornette, oud-secretaris van den burgemeester van Antwerpen, en schrijver van het uitvoerige en uitmuntende verslag over den jongsten officieelen wedstrijd voor Nederlandsch-Vlaamsche letteren -, of die artiesten staken het hoofd bijeen, en lieten bij monde der pers
| |
| |
hun misnoegen bekend maken. Zij uitten luide den gebiedenden wensch, dat bedoeld bestuur zou worden toevertrouwd aan.... een kunstenaar. Het wekte natuurlijk bevreemding: het is wel de eerste maal dat, in welk land der wereld ook, een artiest de eer opeischt, ‘rond de cuir’ te worden. Arme jongens, indien zij wisten hoe sommige artiesten, door den nood gedwongen een plaatsje in een ministerie te aanvaarden, daaronder geleden hebben, hoewel zij er feitelijk dankbaar om zijn moesten! Indien zij wisten hoe dikwijls een artiest, die nochtans tevens een politicus was, als de ex-minister Destrée, lust heeft gevoeld zijn ministerambt op te geven, en dien lust onder stoelen noch banken heeft gestoken!....
Maar niet alleen de artiesten zijn ontevreden: er is ook een bibliothecaris die misnoegd is. En ook hij is sommige Hollanders niet onbekend: het is Victor Tourneur, de numismaat, voorzitter der ‘Amis de la médaille’.
In de bedoeling van minister Destrée moest ook de Koninklijke Bibliotheek onder het beheer der schoone kunsten komen, namelijk omdat zij een schat van miniaturen, prenten en penningen bevat: volgens Destrée kunstwerken. Inmiddels weet ik niet met zekerheid te zeggen of minister Hubert hierin minister Destrée heeft gevolgd. Volgen doet echter de heer Tourneur in geen geval. De bibliotheek, meent hij, is geen instelling waar men artistieke sensaties najaagt, noch zelfs waar men literaire genoegens gaat smaken: men gaat er wetenschappelijk werk verrichten dat, volgens den heer Tourneur, met deze sensaties en genoegens niet overeen is te brengen. Zeker, er zijn fraaie miniaturen, maar die behooren voor het grootste deel tot historische documenten, waarvan de hoofdbeteekenis het
| |
| |
historische, niet het artistieke is. Wij hebben een prentenkabinet dat er wezen mag; de prenten zijn er echter niet qua kunstwerken, maar als iconografische documenten die de concrete studie van het verleden toelaten. Wat de verzameling penningen aangaat: ‘son cas est bien plus clair encore: il constitue les archives métalliques du monde entier. Les monnaies et les médailles retracent l'histoire des peuples et de leurs souverains; elles conservent les traits des personnages qui ont joué un rôle sur la scène du monde et le souvenir des événements mémorables qui se sont déroulés. Par leur forme extérieure, elles appartiennent aux beaux-arts, mais qu'est-ce que la forme à côté de l'essence même des choses?’ Waaruit, naar mijn bescheiden meening, blijkt, dat de numismaat Tourneur vooral den wetenschappelijken kant uitzeilt....
Ik heb u dit geschiedenisje verteld, eerst omdat het actueel is, en daarna om u aan te toonen hoe de eenvoudigste zaak bij ons over allerlei moeilijkheden struikelt, zoodra zij met administratie te doen heeft. De historicus minister Hubert, die alleen een suggestie van den literator-minister Destrée heeft overgenomen, alleen omdat zij hem logisch leek, is het gewaar geworden. Laat ons hopen dat hij er zich niet door ontmoedigen laat.
N.R.C., 21 Februari 1922.
|
|