| |
| |
| |
Tooneel te Brussel
Brussel, 24 Januari.
Als het waar is dat eens menschen geluk erin bestaat, op gerijpten leeftijd den droom zijner jeugd verwezenlijkt te zien, dan is de dichter Jules Delacre een dubbelgelukkig mensch. Sommigen zelfs, die zich beroepen op veel bittere ervaring, en die trouwens nooit heel veel durf noch heel groote liefde hebben gekend, zullen beweren dat Jules Delacre's geluk driedubbel is. Niet alleen ziet hij, wiens leeftijd nog een heel eind van de volledige rijpheid afstaat, zijn jeugddroom werkelijkheid worden nog voor hij heeft opgehouden een milde droom te zijn, maar die droom die weldra geen droom meer kan heeten is - derde bestanddeel van zijn geluk - naar de meening van voormelde kniezers, absurd, hoewel al heel een tijd in feiten omgezet te Londen, te Parijs, waar weet ik al. Maar dat juist, ziet u....
Ik moet u zeggen dat de Brusselsche dichter Jules Delacre dat geluk volkomen verdient. Al heeft hij twee dingen, waar enkele confrères van hem misschien wel den neus voor ophalen: hij is een man van de daad, en hij beschikte over kapitalen. Hetgeen hem niet belet een dichter te zijn van beteekenis, hetgeen niemand betwist, en een razend idealist, waar zij, die hem zijn geld misgunnen, smalend de schouders voor ophalen.
Hoe het nu komt dat deze dichter, buiten alle norma om, zoo jong gelukkig wordt, het ligt, meen ik, en wat ook de anderen meenen, minder aan zijn kapitaal-sterke wilskracht, en zelfs minder aan zijn idealisme, dan aan
| |
| |
het feit dat Delacre, behalve een dichter, ook een wijze is: het ligt hieraan namelijk dat hij zijn te verwezenlijken droom niet al te ver is gaan zoeken. Wie het onmogelijke wil, zal in het onmogelijke ondergaan: wie iets wil bereiken, moet het niet gaan zoeken buiten zijn horizon. Die horizon reikte voor Jules Delacre aanvankelijk niet verder dan Parijs, al zag hij ook later het gewettigde, dus wél te verwerkelijken van zijn droom bewezen door Londen: het is voor een Fransch-Belgisch dichter te billijken, aangezien in de hoofdstad van België al de goede voorbeelden uit de hoofdstad van Frankrijk komen. Delacre wilde betere voorbeelden aan, dan de gemiddeld-goede. Dat juist echter, ziet u....
Dramatisch is dat, vooral voor de toonaangevende kritiek, Brussel eene satellite van Parijs, gelijk langen tijd de Antwerpsche-dramaturgie meedreef in een Berlijnschen kringloop, de oogen gewend, voor het kluchtige, op Blumenthal en Kadelburg, voor het ernstige op de driemanschap Sudermann-Hauptmann-Fulda. Handige tooneeldirecteuren uit Parijs kennen hierin heel goed de waarde van het Brusselsche afzetgebied. Het gebeurt - en het was nauwelijks enkele dagen geleden het geval - dat te Brussel de algemeene repetitie plaats heeft van stukken, die men niet ineens te Parijs voor het voetlicht durft te brengen: zij belanden aldus te Parijs met de aureool, die de milde, soms wel wat naïeve Brusselsche kritiek ze heeft verstrekt: misschien bijt de Parijsche kritiek in dien Belgischen appel; probeeren kan men het in elk geval: het kost alleen de reis tusschen de twee hoofdsteden.
Moet ik er op wijzen wat dergelijke gebruiken, die
| |
| |
navolging zijn van eene sedert wel eene halve eeuw gevestigde gewoonte wat de Fransche lyrisch-dramatische kunst betreft, - hoevele meesterstukken der Fransche opera, van Lalo tot d'Indy, over Reyer en Saint-Saëns heen, werden niet te Brussel in de Muntschouwburg gecreëerd! - moet ik er op wijzen, wat zulks als nadeelig gevolg kan hebben voor de eigene Fransch-Belgische tooneelliteratuur? Zooals onze Vlaamsche tooneelletterkunde lijden blijft onder de gunst die, te beginnen met het Fransche Dennery-melodrama, over de Duitsche Posse heen, tot bij Heijermans en Fabricius, het buitenland in Vlaanderen geniet (waarbij de Hollandsche ‘concurrentie’ niet de minst gevaarlijke is, zooals een Vlaamsch tooneelschrijver mij nog onlangs deed opmerken, omdat ze ons Vlamingen, beter dan gelijk welke andere, bewijst.... wat ons ontbreekt), gaat de Fransch-Belgische productie ten onzent onder bij het meestal-goedkoope, maar tevens goed-voorgedragen en gewoonlijk toch wel knappe goedje dat uit Parijs komt, en, in de eerste plaats hierom reeds, zoo beminnelijk te Brussel onthaald wordt. Er komt bij, dat onze dramaturgen nimmer de zucht op sukses hebben gekend, op waardigheid en eerlijkheid uit zijn, doorgaans te ernstig blijven voor een publiek dat door Parijsche frivoliteit is verwend geraakt. Zoo is, na het fier-uitzonderlijke werk van een Charles van Lerberghe, een Maurice Maeterlinck, een Henry Maubel, zelfs de meer-toegankelijke kunst van een Gustave van Zype voor onze schouwburgbezoekers te zwaar: een drama moet na het verlaten van de zaal niet al te lang nawerken. Geen wonder dan ook dat jongeren als een Fernand Crommelynck, de opgang makende auteur van ‘Le Cocu magnifique’ en van ‘Les Amants puérils’,
| |
| |
uitwijken naar Parijs, overtuigd dat zij van daar triumphantelijk zullen terugkeeren. Niet ieder echter bezit evenveel zelf-vertrouwen of durf: Parijs is trouwens voor de Belgische personaliteit, of voor de personaliteit tout court, een gevaar, waar een Francis de Croisset en een Henry Kistemaeckers het bewijs van zijn. En aldus worden heel wat degelijke doch Belgische stukken te Brussel op.... welwillendheid, zonder meer, onthaald, en na zeer enkele vertooningen in een of andere lade voor de eeuwigheid begraven, terwijl het werk der jongeren niet eens wordt aangedurfd.
Want elk voorbeeld moet immers uit Parijs komen, en zelfs het goede voorbeeld.
Wat echter het betere voorbeeld betreft....
Ach, het is niet de eerste maal dat het in België wordt nagestreefd, dat betere voorbeeld. Zooals in Vlaanderen een De Gruyter door het betere Hollandsche voorbeeld werd bezield, en met de meest beperkte middelen, met geen steun dan van wie financieel onmachtig was, uitslagen bereikte die met verbazing konden slaan, zoo werd te Brussel meer dan eens het betere-Parijsche geprobeerd, het voorbeeld van na Antoine en van na Lugné-Poe, allang bij ons ingeburgerd, of van naast de hervormingen van beide innovators. Zoo dorst voormelde Fernand Crommelynck, zelf een acteur vol kernigheid, die alleen wat te gaarne aandikt, op zijn Vlaamsch - zoo dorst, onder de Duitsche bezetting, Crommelynck eene reeks vertooningen aan, die ons terugvoerden naar den symbolistischen ‘Théâtre d'Art’, heuglijker nagedachtenis. Hij vertoonde er onder andere zijn eerste sukses, den ‘Sculpteur de Masques’ waar Emile Verhaeren eene bewonderende inleiding voor geschreven had.
| |
| |
Zijne onderneming zou helaas schipbreuk lijden. En nochtans was onder de bezetting, in het aan kunstgenot arme Brussel, naar goede kunst vraag. Alleen het.... betere voorbeeld!....
Heeft de dichter Jules Delacre meer kans op slagen? Ik wees U op zijn wilskrachtig idealisme, daarnaast op zijn financieel draagvermogen. Ik voegde eraan toe: Delacre's droom berust op beperking, Goethiaansche deugd, zooals iedereen weet. Want Delacre schrijft:
‘Le théâtre du Marais’ (aldus de naam van zijne onderneming, naar de straat waar zij is ondergebracht) ‘le théâtre du Marais est né du mécontentement, de la lassitude ou du dégoût de ceux qui, rebutés par la tristesse du théâtre contemporain, par son inintelligence ou sa grossièreté, s'en détournent trop souvent, à l'exemple de la littérature et de l'art. Il en appelle à ceux qui, intellectuels ou non, faisant preuve d'une moindre rigueur, acceptent encore, par habitude ou par désoeuvrement, ce que peut leur offrir le théâtre, non sans en ressentir, de façon vague ou nette, la médiocrité.’
Dat is het negatieve deel van zijn stelling: de beperkende verdraagzaamheid spreekt uit de lankmoedige behandeling van de ‘intellectuels ou non’, op wier verveling een beroep wordt gedaan om het ‘théâtre du Marais’ met een bezoek te vereeren.
Met het positieve deel van zijn programma richt de dichter zich echter met fierheid op, al zal zijne houding zeker niemand afschrikken. ‘Le théâtre du Marais’ - aldus gaat hij voort - ‘s'est fondé dans l'intransigeance d'un point de vue, où la foi peut dicter des actes.’
En dat standpunt luidt:
| |
| |
Er is een tooneelkunst die ontstaan schijnt alleen uit het publiek en uit de komedianten.
Er is een tooneelkunst die geboren wordt uit de vrije verbeelding der schrijvers, en die op haar-zelf bestaat.
Alleen aan die laatste kunst opent de nieuwe schouwburg zijne deuren. ‘Nous rendons tout ce qui peut paraître tolérable à la scène et devient sottise à la lecture, tout ce qui ne révèle qu'une recette ayant fait ses preuves par la vente, une habileté - parfois remarquable d'ailleurs - de fabrication’. Delacre verwerpt al wat het publiek, bewust of onbewust, bedriegen kan ‘grâce au prestige du comédien ou à cette habitude de se mal nourrir qui est dans les possibilités de l'homme’.
En hiermee wordt ons, naast een proefje van des schrijvers stijl, een blik gegund op de uitvoeringswijze van ‘le théâtre du Marais.’ Alleen echte ‘werken’ zullen worden vertoond. En hoe?
‘Celui qui cherchait sur notre scène des comédiens jouant une pièce y trouverait plutôt une pièce jouée par des comédiens’, - waarmede de groote ‘vedettes’, in Brussel zoo vertroeteld, een einde zien gesteld aan hun rijk.
Wat regie en decoratie betreft, ook daarin wordt bekampt wat allang onverdraaglijk is gaan lijken. ‘Le mauvais goût, la surcharge, la niaiserie du trompe-l'oeil, la négation de l'atmosphère par l'accumulation d'un bric-à-brac où l'oeuvre étouffe, les platitudes d'un réalisme dégénéré’: weg ermee: ‘nous ouvrons les fenêtres toutes grandes’.
Met dat al gaat het, nieuwe beperking, veel minder om vernieuwing van het répertoire dan men denken zou. Delacre geeft een lijstje van zijne auteurs: Courteline
| |
| |
staat er naast Charles Vildrac, wat eclectisme kan heeten, en Tristan Bernard naast Marivaux. Molière, die de deuren zal openen, wordt ook van dit huis de patroon: hij zal er Shakespeare ontmoeten, zooals Ibsen Synge, en Tsjechov Goldoni.
Gij ziet het: het is een prachtige belofte.
En wat ons goeden grond geeft te hopen dat ze slagen zal, is... dat ze zoo weinig nieuws bevat. O Goethiaansche Beschränkung die erin ligt, aan ieder naar zijn gading te geven - en men richt zich ook tot niet-intellectueelen! -, maar het te doen op de wijze van ‘Le vieux Colombier’ te Parijs!
Want dat blijkt wel Jules Delacre's droom te wezen: ons een ‘vieux Colombier’ te schenken, zonder meer. Wist ik niet beters, ik zou er op wijzen dat hij zijn manifest heeft opgesteld, weliswaar in meer literairen, vaak zeer pittigen vorm, na en volgens de lezing, die de stichter van voormeld Fransch voorbeeld in een aantal Belgische steden verleden winter hield, toen hij, tusschen een kamerschut, een lamp en een zetel - decor waar het kamerschut... te veel bij was - met eene vlug-pratende actrice in onrustig tempo ‘Le pain de ménage’, het meesterstukje van Jules Renard kwam spelen.
Die lezing, en die vertooning waren bedoeld als propaganda voor ‘Le vieux Colombier’. Hetgeen wil zeggen dat die schouwburg, welke te Parijs burgerrecht heeft verworven, en zeer terecht, bij ons nog tot de gevaarlijke, de.... betere voorbeelden behoort.
Het heeft Jules Delacre niet afgeschrikt, en - of hij gelijk heeft! Het houdt echter eene verwittiging in, al hoeft het nog geenszins een veeg teeken te zijn. Dat
| |
| |
hij alle artiesten mee heeft, spreekt vanzelf. Courteline is nu eenmaal de moderne Molière - algemeen aangenomen cliché - en Tristan Bernard is om zijne lachwekkende kracht eene algemeen-erkende sociale noodwendigheid. Dat Delacre ze vertoonen gaat, bezorgt hem misschien de absolutie der officiëele kritiek, die zich onlangs danig ergerde aan een stuk van den eveneens-beloofden Synge. Gaat Charles Vildrac er niet zoo gemakkelijk in, dan is daar nog Georges de Porto-Riche. Zoodat Jules Delacre misschien het lot der avant garde-tentoonstellingen ontgaat, die verketterd worden en doorgaans zelfs doodgezwegen.
En dan zal hij, door zijne wijze toegevingen, bij ons het betere hebben binnengebracht en ons aldus enkele lustra wachtens hebben gespaard. Wij wenschen het ons van harte toe.
N.R.C., 27 Januari 1922.
|
|