| |
| |
| |
[1922]
De derde en de vierde academie
Brussel, 12 Januari.
Een veertiental dagen geleden heb ik u, ter gelegenheid van eene in hoofdzaak Fransche maar dan toch internationale plechtigheid - het gold de solemneele belijdenis der ‘Amitiés françaises’, - verteld, hoe de Fransch-Belgische schrijvers, prat op hun trouwens wel-verdienden en gaarne-erkenden roem, en trouwens sedert jaren naijverig op het onvervreemdbaar bezit der academie waarin de Vlamingen zich van harte verheugen, enkele maanden geleden uit de handen van minister Destrée eindelijk voor eigen doeleinden eveneens een academie kregen, al even koninklijk als de Vlaamsche, dewelke echter van lieverlede en uit der aard der zaken geheel van die verschilt welke aan de Vlaamsch-schrijvenden werd benijd.
Deze ‘Koninklijke Academie voor Fransche taal- en letterkunde’ verkeert, als ik het aldus uitdrukken mag, nog in de doopweken: zij ontvangt bezoeken en legt er zelf af. Binnenkort zal Mevrouw de Gravin Mathieu de Noailles, Roemeensche prinses en prachtig Fransche dichteres van pathetische eentonigheid... zooals alle dichteressen, door de Academie, in hare marmeren lokalen te Brussel, ceremonieus worden geïnstalleerd als buitenlandsch eerelid; Professor Maurice Wilmotte - waarom niet éen der dichters van de Academie, een Albert Giraud, een Fernand Séverin? - zal haar lof uitspreken, waarna mevrouw de Noailles blijken van dankbaarheid zal uiten (hetgeen onze Fransch-Belgische Academie onderscheidt van de Fransche, waar de recipiendus het eerst het woord voert). Onmogelijk
| |
| |
is het niet dat het voorbeeld der in alles voorbeeldige dichteres wordt gevolgd door een ander nieuw-gekozen buitenlandsch eerelid: door Gabriele d'Annunzio, tyran van Fiume en den Franschen dramaturg die de danseres Ida Rubinstein omzette in Sint Sebastiaan en haar dwong tot het uitgalmen van vreemd-middeleeuwsche acht sylbische verzen, die bewezen dat den dichter door Gaston Paris Arnould Gréban indertijd was geopenbaard. - Zijzelf, de Fransch-Belgische Academie, gaat gaarne uit, liefst naar Parijs en omstreken; en aldus blijkt het prettiger te zijn van haar, dan van de Vlaamsche academie die, de helft van een menscheleven ouder, zich weliswaar niet zoo gaarne meer verplaatst, trouwens nooit wordt uitgenoodigd (de invitatie der ‘Académie royale de Belgique’, die eerbiedwaardig honderd-vijftig jaar oud wordt, is eene uitzondering), en het ongelijk heeft, nooit gewezen staatshoofden of vertegenwoordigers van den hoogen adel tot eere-lid te verkiezen, al kan zij steeds wijzen op een Hollandsch minister.
Die leden van de Fransch-Belgische academie, hoe gebenedijd hunne eerste academische schreden ook lijken, hebben niettemin dezer dagen eene eerste bitterheid gesmaakt. Op hun zonnig pad, dat in zijne effenheid geurde van rozen, hebben zij den angel der eerste doornen gevoeld. Doornen? neen: een net van dichten prikkeldraad dat ze in allen ernst vermaande tot terugkeer, - tot inkeer ging ik zeggen. Waarom zich, zij Belgen wien onafhankelijkheid in het bloed zit, - waarom zich dan ook laten verleiden door officiëele erkenning en huldiging, als men door zijns gelijken reeds op de plaats was neergezet, eveneens trouwens in eene academie, hoe dan ook eene niet- | |
| |
officieele, dewelke plaats de eenig-waardige, want de eenig-vrije was? Want immers daar kwam het op aan: de nieuwe, door officieelheid gebonden academie, jaloersch op hare oudere Vlaamsche zuster, wordt dientengevolge verketterd door eene derde academie, die niet is de groote en eerbiedwaardige, overigens honderdvijftig-jarige Koninklijk-Belgische academie, maar de vierde, naar ik meen laatst-tallige academie, de eenige die niet koninklijk is en er zelfs niet naar streeft, althans niet voorloopig: de Académie Picard die vermoedelijk, jaren her, naar het voorbeeld der Académie de Goncourt werd opgericht, al werd zij dan ook ruimer opgevat, en die deze week bij uitzondering is gebleken te zijn, zij zoo mak, dat men er nooit iets van hoorde, heel wat vinniger en nijdiger dan de commensalen van Edmond de Goncourt's zolder zich ooit hebben vertoond in het openbaar, - zij die er zich meê vergenoegen, ieder jaar na den eten een boek te lanceeren, en er zich zelf van onthouden, het reliquaat uit te geven van het dagboek van hun patroon.
Misschien hebt gij nooit van de Académie Picard gehoord. Om het jaar deelt zij een prijs uit, niet noodzakelijk aan een jong schrijver, maar in voorkomend geval aan een jong beeldhouwer, een jong schilder, een jong architect zelfs. Die aanmoediging bedraagt duizend francs: zij maakt niet meer opgang in de wereld dan de toekenning van den Beernaert-prijs voor Vlaamsche en Fransche literatuur, en die om de twee jaar wordt uitgereikt; dan de Carton de Wiart-prijs, die den ijver bekroont van wie zich in het schrijven van historische romans verdiept. Welke beide belooningen eveneens duizend francs bereiken. De provincie Brabant weet met hare prijzen en premies
| |
| |
meer belangstelling te wekken, doordat de prijzen tot een hooger bedrag beloopen, en de premies vrij talrijk zijn. De Picard-prijs (en er zijn nog een aantal andere) gaat in die veelheid onder: hij heeft nooit stormen verwekt als de Goncourt-prijs en de Femina-prijs. Het is de schuld niet van de Picard-academie: zij zijn er, in de laatste weken, op uit, evenveel gerucht te maken als Picard-zelf, die ze tot zich heeft geroepen. Want bleef hun academie tot op heden onbekend, het is zeker niet het geval met haar stichter. Zij dankt misschien wel haar ontstaan aan de Académie de Goncourt, maar dan toch wel, in de allerlaagste diepte, aan het natuurlijke gevoel van verzet tegen al wat officieel is, dat van bedoelden stichter het kenmerk is en, ging ik zeggen, de reden van bestaan. Goncourt is de vonk, die bij Edmond Picard een nieuwe vèr-loopende lont heeft aangestoken: de ‘Académie libre’, naar zijn naam gedoopt, moest er komen om dezelfde reden als de sedert den oorlog overleden ‘Université nouvelle’ (‘libre’, ‘nouvelle’: kenschetsende woorden!), die bedoelde de officieele geleerdheid als het officieele Universiteitsonderwijs te knakken, beroemde en.... onverantwoordelijke leeraren telde, en veel Russische studenten van beider kunne lokte. Met zijn geniaal vernuft, waarin vernuft het steeds wint op genie; met zijn zucht tot vernielen en vernietigen waar nooit, bij aanval, een zeer groot weerstandsvermogen aan verbonden was - want koppigheid is geen goed wapen, en Picard's hardnekkigheid is steeds meer luim dan overtuiging geweest, cerebraal en fantastisch als hij tot voor kort was, in de plaats van volbloedig en strijdvaardig zooals hij had hoeven te wezen -; groote minnaar van alle nieuwheid doch zonder vaste
| |
| |
volglijn en zonder gelouterden smaak; de man, die zich tot leuze had gekozen: ‘Je gêne’, maar aldus meer ijdelheid vertoonde dan strenge zelfkennis, en zijn hoogmoed, die nochtans groot genoeg was, nooit had durven heffen tot een diep gevoeld ‘Je hals’; Edmond Picard, die zich op het kerkhof te Laeken de macabere weelde veroorloofde van een anthuum gedenkteeken (zooals trouwens de meeste Belgische bourgeois, doelwit van zijn scherpst misprijzen) op hetwelk hij beitelen liet een nieuwe lijfspreuk, ditmaal met rechtmatigen trots en een hechteren grond van waarheid: ‘Ne crains le pis, car ne vaux que par lutte’, - waar echter de woordspeling ‘pis, car’ weêr een beetje wegneemt van den eerbied dien men blijft voelen voor den man die, bij al zijne groote, louterende, opbouwende eigenschappen zoovele kleine kanten vertoonde; - Edmond Picard, encyclopedisch jurist en zeer intelligent doch daardoor dilettanterig literator, voelde dus zekeren dag de gebiedende behoefte aan eene ‘Académie libre’, dewelke hij aan de beide klassen ‘des lettres et des beaux-arts’ van de officieele ‘Académie royale de Belgique’ wenschte te opponeeren. Naar ik meen, benoemde hij zelf de leden: eene betrouwenswaardige lijst van hunne namen kwam mij nooit ter oore, noch een verslag over hunne werkzaamheden. Wat veel erger is: zooals de ‘Université nouvelle’, Picard's troetelkind, thans opgeslorpt is en als het ware verduwd door de vrije doch semi-officieele, algemeenerkende Universiteit van Brussel, zijn een aantal leden van de Académie Picard naar de officieele Fransch-Belgische overgeloopen, die in de wandeling Académie Destrée heet. En dat overloopen hebben zij zoo natuurlijk gevonden, dat zij vergaten in de Académie Picard ontslag te
| |
| |
nemen.
De gevolgen van deze nalatigheid bleven niet uit. De Académie Picard telt gelukkig in haar schoot nog een aantal lieden vol talent, waaronder dichters van gezag als Grégoire le Roy en Georges Marlow, die nog niet tot lid van de nieuwe officieele academie werden aangesteld of verkozen; blijkbaar blijven zij den onafhankelijkheidszin van hun patroon Edmond Picard huldigen. Aan hunne meineedige want overloopende collega's - zij heeten Gustave van Zype, Paul Spaak, Georges Eekhoud en Maurice Maeterlinck - hebben zij een briefje geschreven, waarin het uit gepeperden inkt luidt, en niet zonder een groot besef der eigenwaarden, dat bedoelde collega's moeten ‘opter entre les deux organismes, choisir, suivant leurs tendances foncières, celui dans lequel leur intervention leur semblera la plus efficace, pour l'avancement des arts et des sciences en Belgique.’
Groote woorden, en die eenigszins verwonderen bij niet-officieele academieleden!
Heeft men het eenigszins overdrevene ervan aan den... overkant aangevoeld? Eén der betrokken neo-officieelen, de tooneeldichter Paul Spaak, talentvol en geprezen advokaat, bestuurder tevens van den ‘Théâtre royal de la Monnaie’ en tertio, echtgenoot van onze eerste vrouwelijke senator, - een man dus die nochtans aan het vervullen van vele ambachten gewoon is -, was de eerste om van antwoord te dienen. Hij maakt dat antwoord bekend, hetwelk veel geestiger is dan het factum der mannen van Picard. Hij zegt dat hij niet gaarne wordt gevierendeeld, en maakt aan zijne ex-collega's bekend, dat hij voor de Academie kiest, die hem niet dwingt te kiezen.
| |
| |
Wat zullen zijne lotgenooten nu doen? Het redelijkste natuurlijk: zij zullen het houden met de officieele academie. Zij weten immers dat der ‘Académie Picard’ het lot te wachten staat van de ‘Université nouvelle’, de opgeslorpte. En ditmaal is die tweede opslorping des te minder vermijdelijk, dat in België elke dichter voortaan een geboren academielid is. Het voorbeeld der ‘Van Nu en Straksers’, die als sloopers, als ‘entrepreneurs de démolitions’ zooals Léon Bloy zei, voor niemand moeten onderdoen en van zich heel wat meer hebben doen spreken dan de leden der ‘Académie Picard’, is daar om het te bewijzen. Want men wordt oud, zelfs als men er zich met alle kracht tegen verzet; gij acht u eeuwig jong: er zijn er die, tot leedvermaak der echte jongeren, u de ‘cuvulissella’ als rustplaats weten aan te wijzen als.... u volkomen waardig. Er is trouwens de ijdelheid, en het rechtmatig gevoel dat men er beter figuur maakt dan menig ander. Trouwens ook dat is, vanwege den uitgeoefenden invloed, een middel om de toekomst voor te bereiden.
Doch dat is van het geval niet het voornaamste punt. Paul Spaak zegt het zeer terecht: voorloopig leggen de drie officieele academies geen keus op. Zonder de minste vermaning van hooger hand kunnen Eekhoud en Maeterlinck, naast Spaak en Van Zype, deel uitmaken van zooveel academies als hun lust; trouwens zijn daar niet één of meer leden van de Vlaamsche Academie tevens lid van de ‘Académie royale de Belgique’? Als de anti-officieele Académie Picard nu maar de officieele administratieve oogen niet openen gaat, aan dewelke jacht op ‘cumul’ is bevolen! Het zou, voor de kweekelingen van Picard, een triumph wezen: ‘plus royaliste que le roi’ te zijn is, ook voor
| |
| |
een vrij man, en die het oprecht meent, iets waar hij zich uit menschelijk opzicht misschien één enkel oogenblik over verlegen zal voelen, maar die hem eene beteekenis toekent, en iets als officieele erkenning, die zeer zeker niet zijn doelwit, maar ongetwijfeld zijne laatste bestemming is.
Bij dewelke hij zich doorgaans nog al gaarne neerlegt, al zal hij het niet bekennen.
N.R.C., 17 Januari 1922.
|
|