| |
| |
| |
Muziek te Brussel
V
Brussel, 27 October.
De schrik is over. En voor de geleden vrees kregen wij zelfs vergoeding, meer - althans naar de hoeveelheid - dan we verwachten dorsten en misschien wel dragen kunnen.
Misschien herinnert gij u waar het hier om gaat: ik berichtte u een maand geleden hoe ons muzikaal leven met het gevaar werd bedreigd, voor een belangrijk deel verminderd te worden. Tusschen Eugène Ysaye, den befaamden virtuoos, stichter der Ysaye-concerten, en het bestuur van het Brusselsche conservatorium was een geschil ontstaan, dat ons met rampen bedreigde. Bij aanhoudend gebrek aan een goede concertzaal had, verleden jaar reeds, de thans afgetreden minister van schoone kunsten de groote zaal van bedoeld conservatorium opengesteld ook voor particuliere concertondernemingen. Daarvan had Ysaye voor zijne concerten - die hij trouwens sedert lang niet meer zelf bestuurt, iets waar zij wel onder lijden - deze zaal aangevraagd voor het beginnend seizoen. Zij was hem echter geweigerd geworden; Léon Dubois, bestuurder van het Conservatorium, die hierin misschien zijne rechten te buiten ging, had vermoedelijk gevonden dat wij het zonder de concerten van Ysaye wel doen konden. Het lokte vanwege dezen laatste een verzet uit van belang, waar heel onze muzikale wereld in betrokken was, en dat opschudding verwekte.
Opschudding die zich begrijpen laat: Ysaye-concerten zijn ten onzent, ten rechte of ten onrechte, zeer populair. Naar de uitvoering staan zij beneden de concerten
| |
| |
van het Conservatorium. Het Conservatorium voert echter slechts muziek van doode meesters uit, terwijl het een kenmerk is - of was - van de Ysaye-concerten, frisch en levendig te zijn. Zij boden trouwens, meer dan elke andere onderneming, het bij het gewone publiek steeds zeer gewilde lokaas van talrijke solisten, virtuozen van keel of instrument. En verder wisselen er - al spreken wij ook hier weer beter in den verleden tijd - de dirigenten nogal dikwijls af. Verleden jaar moesten wij het doen met éen enkelen: de Vlaamsche Amerikaan Frank van der Stucken, oud-leerling van Peter Benoit, en ook dit jaar zullen wij het uitsluitend met dezen temperamentvollen, maar wat wilden kapelmeester moeten voor lief nemen. Vroeger echter traden in éen jaar steeds vogels van diverse pluimage - als ik het aldus zeggen mag - stokzwaaiend op, en dit was voor het publiek geen kleine aantrekkelijkheid.
En nu worden wij bedreigd door den boozen heer Ysaye: geen Conservatoriumzaal, geen concerten! Wat achter heel de geschiedenis zat, vermochten wij alleen te gissen; waarom Ysaye het met vroegere zalen, die jaren en jaren gediend hadden, niet meer doen kon, zou blijven een geheim. Het publiek wist maar één ding: de concerten, verleden jaar nog, toen al de symphonieën van Beethoven nog eens werden opgehaald, de grootste gebeurtenissen van het muzikale seizoen, dreigden ons te ontvallen. - Gelukkig kwam minister Destrée tusschenbeide. Ysaye kreeg zijn zin, en was daarmede zoo in zijn schik, dat de concerten ons weer werden toegezegd met meer luister dan ooit, en dat de maëstro zelfs een prijs uitloofde voor een orkestwerk.
En nu is een zucht van verlichting opgegaan. Die echter
| |
| |
weldra in iets als nieuwe schrik omsloeg.
Want nauwelijks was het nieuwe verheugende besluit van Eugène Ysaye bekend gemaakt, of wedijver ontstond! Wij zouden niet alleen weer naar de Ysaye-concerten mogen: ook de oude ‘Concerts populaires’, de onderneming van Joseph Dupont, die voor gansch eene generatie zulke hooge educatieve waarde heeft bezeten, concerten die terecht doorgingen voor praestaties van eersten rang, herleefden onder leiding van den oud-kapelmeester van de Parijsche ‘Opéra comique’, den heer Ruhlmann, sedert verleden jaar in dezelfde hoedanigheid aan den Muntschouwburg. Verder worden ons ‘Concerts spirituels’ beloofd, waar dus alleen gewijde muziek zal worden uitgevoerd onder directie van Jozef Ryelandt, en waarvan wel genot kan uitgaan, al lijkt ons het ontworpen programma der verschillende concerten toch al heel gemengd. Er komt bij dat de zeer fijne, zeer bekwame, zeer voorname Albert Zimmer, die helaas van zijne Bach-uitvoeringen afzien moest, maar aan het hoofd bleef van zijn uitnemend strijkkwartet, dit kwartet thans aanvullen mocht met het befaamde quatuor Capet uit Parijs, en met uitnemende professoren van ons Conservatorium; met dezen samen wil hij kamermuziek in den zeer uitgebreiden zin van het woord uitvoeren: eene vreugde voor ieder die in Brussel van hoogere muziek houdt. Terwijl, eindelijk, gisteren reeds de solistenconcerten, hier reeds zoo overweldigend talrijk, begonnen zijn: de uitstekende pianist Charles Scharrès heeft de reeks ingesteld met een schitterend recital, dat ons bekend heeft gemaakt met veel, zoo niet veel schoon, nieuws.
Nieuws bracht ons ook het eerste ‘Concert populaire’, waar ik het daarstraks over had; Ruhlmann immers is een
| |
| |
man van grooten durf: hij weet het loopend programma te vernieuwen. Waar de buitenlandsche concerten er blijkbaar steeds op uit waren, hun publiek op de hoogte te houden van de muzikale beweging in Europa, was dit alles behalve het geval in België. Wij hebben eerst onder den oorlog Moussorgski ontdekt. En wachten nog steeds, hoe verbazend het moge lijken, op Schönberg, die, bij mijn weten, hier nooit werd uitgevoerd. Moest trouwens Mahler niet sterven, om de aandacht onzer dirigenten te vestigen op zijn werk? Van dat werk kennen wij intusschen nog steeds slechts een minimum, zonder dat daar veel verandering in schijnt te zullen komen.
Al mogen wij van Ruhlmann wel verrassingen verwachten. Verleden jaar bezorgde hij ons Stravinsky's ‘Oiseau de feu’; het was bij ons weinig verwend publiek eene openbaring. Voor Ruhlmann was het sukses dan ook een spoorslag; van denzelfden Stravinsky hoorden wij thans, als hoofdnummer van het concert, de burleske ‘Petrouchka’. En ditmaal leek het publiek veel minder enthusiastisch.
Ik heb u het werk niet meer voor te stellen. Hier te Brussel heeft deze zeer felle, hoe dan ook zeer fijne muziek de meesten onthutst. Sommigen zijn kwaad geworden: ik hoorde spreken van muzikale epilepsie. Het dreigde een schandaal te worden: deze paroxistische uiting van volksvreugde, dit verfijnde uitvieren van brutaal instinct, deze ongewoon-weelderige verklanking van de primairste gevoelens, deze hyper-aesthetische natrilling in den modernste der kunstenaars van een gemoedsleven dat buiten zedelijk begrip schijnt te staan: het heeft vele toehoorders uit hun humeur gebracht. Want men wordt nu niet heel graag tot eigen physiologisch oerwezen terug- | |
| |
gebracht, en - dat doet Stravinsky's muziek wel, vooral bij wie niet aangelegd is voor, niet voorbereid is tot en op louter muzikaal genieten, genieten van de muzikale mathesis, het spel van de diverse klankverhoudingen, zoo onzeglijk rijk bij dezen grooten Rus. Wie van muziek alleen verwacht het streelen van meer of min verfijnde sentimentaliteit, moet een werk als ‘Petrouchka’ beschouwen als een aanslag op zijne eerbaarheid. En hoe meer de uitvoering van dergelijk werk is verzorgd, hoe grooter de wrevel zal worden. De uitvoering van Ruhlmann nu was van allereersten rang: te grooter dan ook het verzet bij een deel van het publiek, verzet dat alleen door den wat opzettelijken geestdrift van anderen, die beter begrepen of althans deden alsof zij het volkomen hadden gesnapt, werd gedempt.
Misschien zou het verloop veel kalmer zijn geweest, indien Ruhlmann in zijn programma wat meer eenheid had weten te brengen. Zooals het was samengesteld, lokte het, door de wet der contrasten, het verzet als het ware van lieverlede uit. Stelt u voor: men had aangevangen met de zevende symphonie van Beethoven, - in haar tijd vermoedelijk ook even revolutionair als het opus van Stravinsky, maar ook ten onzent zoo bekend, dat het, hoe diepaangrijpend steeds, hoe zwaar ook van onsterfelijke menschelijkheid, niemand meer, dan misschien al te gevoelige artiesten, uit zijne gemoedsrust vermag te schokken. Dit is muziek die men meeneurt, want iedereen heeft ze dikwijls genoeg gehoord om ze onmiddellijk te herkennen. Dat neuren nu is eene uitstekende afleiding voor al te sterke emotie. De vertolking van Ruhlmann, die zeer diep gaat, schenkt den kenner een nieuw genot. Maar niet elke toehoorder
| |
| |
is een kenner. Zoodat deze uitvoering voor de meesten, die het concert bijwoonden, vooral was een aanleiding tot het genieten van aangename zielerust.
Na de zevende symphonie kwam Schumann's concerto voor cello, uitnemend hoe dan ook wat slap voorgedragen door Georges Pitsch. En ook deze muziek was er niet naar, om bewuste zielerust uit haar dommel te helpen. Wel wekt een solist altijd wakkere belangstelling. Bewegen van vingeren en strijken van den stok houden de oogen wakker, heel dikwijls ten koste der ooren. De ooren hadden echter ditmaal niet veel te doen: ook dit concerto is zelfs voor den Brusselaar geene nieuwigheid. Zoodat weêr niemand verrast werd, en zich voor het verder verloop van het concert veilig kon achten.
Toen daar die ongelukkige ‘Petrouchka’ voor ons wervelen kwam in den ongehoordste der dansen: eene schudding die bij driftige menschen natuurlijk slechte gevolgen hebben moest.
Temeer dat het onmiddellijk daarop volgend stuk hun bewijzen kwam, dat ze heel groot gelijk hadden, zich boos te maken. Ook dit immers was bedoeld als weergave van volksgevoelens; ook hier in vond men volksbeweging en volksjolijt, kermisvreugde en foorerumoer. Maar hoe beschaafd of het ditmaal klonk! Hoe goed gekamd deze boeren waren, en hoe zindelijk hun Zondagspak! Daar kon een deftige burger zonder gevaar door wandelen gaan; deze pret kon hij waarlijk meêgenieten; geen enkel zijner zintuigen zou er door worden gestoord. En daar was zelfs een passus, zoo'n sentimenteel vrijerijtje, zoo'n blauw liefdebloempje....
Ik wil waarlijk geen kwaad spreken van deze, nogal
| |
| |
verouderde ‘Fantaisie sur un thème populaire wallon’ door wijlen Théo Ysaye. Het is voortreffelijke, heel flinke, doorgaans zelfs fijne en innemende muziek. Doch ze te spelen onmiddellijk na Stravinsky, moest bij het publiek natuurlijk aanleiding geven tot een opstand tegen Stravinsky.
Hetgeen nochtans Ruhlmann's bedoeling niet kan zijn geweest....
N.R.C., 29 October 1921.
|
|