| |
| |
| |
Nood en dood van Ieperen
Brussel, 26 October.
Het vraagstuk herleeft. Het komt in eene nieuwe phasis te staan, want, in feite nationaal en zelfs internationaal, dreigt het louter-lokaal te worden. Dit juist is het gevaar: de puinen van Ieperen worden aan de Ieperaren overgeleverd, terwijl ze, en niet alleen omwege den oorlog, aan de wereld behooren. En daarom is het niet minder dan een plicht, ook buiten de grenzen van België eene klacht te laten hooren, die eene aanklacht is.
Men herinnert zich de feiten: einde-November 1914 werden de wereldberoemde Hallen van Ieperen, naast en met de zeer schoone Sint Martenskerk, stuk geschoten. Na de uitbranding van de bibliotheek te Leuven, eene nieuwe wonde in dat wonderbare lichaam der Vlaamsche bouwkunst. - De beroering was in dit land, was ook in het kunstlievende buitenland ontzettend: het edelste en gaafste uit onzen Gemeentetijd ging hiermede verloren; een nog steeds handelend lid van onze bloeiende geschiedenis werd weggesneden; het hart van ons verleden werd verlamd; onze kinderen zouden armer zijn dan wij, die ons hier konden sterken aan een eeuwenouden polsslag, ons fier konden gevoelen om helaas verzwonden macht, die echter nog recht stond als eene les en eene bemoediging.
Al hadden die hallen van Ieperen ons toch al wat kwaad bloed gegeven. Korte jaren voor den oorlog hadden wij ze ter gelegenheid van een archaeologisch congres weêr bezocht. Weêr was de imponeerende macht van het reusachtige gebouw over ons gekomen. Vooral de binnenarchitectuur
| |
| |
met den geniaal-grootschen zolder, het omgekeerde gigantenschip had ons met heiligen schroom vervuld; terwijl een deel der wandschilderingen, die namelijk van den modernen gothieker Delbeke ons opnieuw had ontroerd door haar zuiver gevoel. Doch - men had hersteld, en was nog met herstellen bezig. In een hoek der binnenplaats vonden wij een aantal steenen engelenkoppen die egieven hadden ondersteund, en die men had vervangen door splinternieuw beeldhouwwerk.... omdat het oude een neus of een oor had verloren. Een Brusselsch kunsthistoricus droeg zelfs éen dier koppen in zijn zakdoek meê: werk uit de dertiende eeuw en.... dit kon, zonder het minste verzet. - Te zelfder tijd werd het naast-gelegen Sint Martensklooster gerestaureerd. De ontzetting was voor den kunstminnaar nog grooter: de vernieling leek systematisch te moeten worden, men zag voor restaureeren geen anderen uitweg. En toen men een architect, die in het Wandalenwerk betrokken scheen, op de.... vergissing wees, ontstak hij in woede, schold een groep der congressisten zonder de minste deftigheid uit, en bedreigde een journalist met een pak slaag waar deze niet aan ontkwam dan door tusschenkomst van even-uitdagende vrienden. Dit was voor den oorlog: de oorlog heeft de hebbelijkheid niet gedood.
Want restaureeren is eenmaal eene West-Vlaamsche manie. Sedert, eene halve eeuw geleden, Brugge weêr eene levende stad is geworden, dank zij bemoeiingen die er eene nieuwe stad in ouden vorm van hebben gemaakt: een ruim architectonisch museum dat helaas nog steeds op eene glazen stolp wacht om de Engelsche bezoekers tegen regen te beveiligen, kan West-Vlaanderen aan de herstellingsmanie - geenszins met behouds-gezindheid te verwarren - niet ont- | |
| |
snappen. In plaats van te bestevigen en te bewaren, herbouwt men naar de normen der Sint Lucasschool. Meestal weten de moderne bouwmeesters het veel beter dan de oorspronkelijke architecten: eerst in de negentiende eeuw immers zijn de regelen der Gothiek recht duidelijk geworden, en het is tijd ze toe te passen op de oude gebouwen, zoodra bouwvalligheid de gretig-aanvaarde gelegenheid biedt. In bovengemeld puin van het Sint Martens-klooster hoorde ik tusschen den aangestelden hersteller en den grijzen Jozef Cuypers een stichtend gesprek houden over de noodzakelijkheid, eene oude rosace te vervangen door een nieuwe die wat grooter zou zijn geweest: aldus immers eischten de stelregelen van Viollet Le Duc. Gelukkig protesteerde Cuypers. En aldus zal Violet Le Duc op het laatste oordeel heel wat te verantwoorden hebben, dat West-Vlaamsche architecten op zijn geweten geladen hebben.
Wat aldus voor den oorlog geschiedde, zou worden hervat zoodra de oorlog op afschuwelijke wijze voor restauratiewerk had gezorgd. Het is wreed om te zeggen, maar het lijkt er naar, of de vernieling te Ieperen, van Hallen en Sint Martenskerk moet den heeren herstellers eene geniepige vreugde hebben geschonken. Want reeds onder de bezetting werden in de geteisterde streek plannen tot heropbouw gesmeed: de vernielde gebouwen dienden weêr opgetrokken; er bestond geen reden om van Ieperen niet een nieuw Brugge te maken; de verleden grootheid zou oprijzen in nieuwe pracht.
Gelukkig bestond toen reeds te Brussel een centrale commissie die, onder voorzitterschap van senator Vinck, zich met eventueelen heropbouw bezighield en er gezonde denkbeelden op nahield. Ik geloof niet, dat deze commis- | |
| |
sie toen reeds, noch zelfs later, inzake herstelling van oude historische gebouwen een vaste positie had aangenomen. Zij was echter van meening, dat de tijd van oudnieuw uit moest zijn, al was gewenscht dat bij heropbouw rekening werd gehouden met plaatselijke materialen en lokalen stijl. Dit wilde natuurlijk niet zeggen, dat elk nieuw huis pastiche van een oud huis moest worden: onze tijd stelt aan hygiëne als aan plaatsverdeeling nieuwe eischen, reeds hier en daar wordt met duurzame materialen gewerkt. Trouwens, deze zienswijze heeft reeds hier en daar hare toepassing gevonden. Dezen zomer heb ik meer dan eens de frontstreek bezocht, waar, zooals ik u toen schreef, dapper gewerkt wordt. Leeft de inwoner er doorgaans in houten woningen, /er wordt Red./ gewerkt. Nieuwe huizen verrijzen, bij heele straten reeds; en is niet alles even-mooi, ontmoet men nog wel bouwwerk dat opgetrokken is in den stijl der jaren vijftig, die zich kenmerkt door stijlloosheid; moeten vele van onze architecten nog leeren elk huis op zichzelf te beschouwen, van elk huis een afzonderlijk geheel te maken overal waar dit mogelijk blijkt - en op het platteland is het zoo goed als overal mogelijk zooals het trouwens gewenscht is, zelfs bij aanleg van gansche straten; - zien zij, die architecten, van een huis doorgaans slechts den voorgevel, zoodat de zijgevel hooge blinde muren zijn, effen vlakken die als schreeuwen om de ‘versiering’ van eene schelle reclame voor deze of gene chocolade: toch konden wij vaststellen dat, waar naar stijl - plaatselijken stijl dan - eenigszins was gestreefd, de uitslag uitstekend was, hoe nederig ook de aanleg. Het gevaar van eenvormigheid blijft natuurlijk bestaan: gebrek, waarschijnlijk, aan
centraal toezicht
| |
| |
laat aan gemakzucht te veel spel. Toch doen deze nieuwe huizen meestal rustig en sierlijk aan; zij schenken het vertrouwen dat dit land er morgen niet leelijker uitziet dan voor den oorlog. Houdt men daarbij rooilijn en wijkverdeeling in het oog - en hier wordt van hooger hand wél voor gezorgd - dan wordt het toekomstige stadsbeeld, ook met bescheiden middelen, werkelijk mooi.
Aldus het platteland en zijne gehuchten. Waar het eene grootere stad geldt als Ieperen, kon eene poging gewaagd in eenzelfden zin, die nog betere resultaten opleveren kon. Hoe de tegenwoordige toestand van Ieperen is? De stad - ik spreek hier niet alleen van de historische gebouwen - werd zoo goed als geheel vernield. Heel wat Ieperaren zijn nog over het land verspreid. Geen wonder: elke handel, elke nijverheid is er voorloopig zoo goed als onmogelijk; trouwens dient het kanaal tusschen de stad en den IJzer weêr aangelegd, wil de streek herleven; gebrek aan huizen is daarenboven een hinderpaal voor den terugkeer der bevolking: negentig ten honderd van hen, die de stad weer betrokken leeft in barakken en loodsen. Wat dus in de eerste plaats dringt is: heropbouw der stad en aanbouw van het kanaal.
Heropbouw der stad kan van Ieperen iets eenigs maken in ons land, iets moderns, zij het op traditioneelen grondslag. De algemeene aanleg kan en moet vernieuwd: wij leven niet meer in de Middeleeuwen. Rooiing, rioleering, water- en lichtleiding kunnen en moeten hersteld naar de nieuwe eischen. Het zal natuurlijk veel geld kosten: het geld was echter gevonden; eene leening van vijf-en-zeventig millioen, aflegbaar in negentig jaar, zou erin voorzien. En zoo stonden de zaken toen, enkele dagen
| |
| |
slechts geleden, een nieuwsje uitlekte, dat te Ieperenzelf een steen was in den kalmen vijver van het kleinsteedsche, het gedwongen-bekrompen leven.
Het heette, dat eene beperkte aanbesteding uitgeschreven was, om eerst en vooral, voor al ander werk, voor het optrekken van de zoo noodige huizen, voor het aanleggen van het kanaal, voor het verzekeren, in één woord van het leven-zelf der stad, - om, zeg ik, onmiddellijk en zonder verwijl de Sint Martenskerk te herstellen. De stadsarchitect had op zich genomen, eene beweging op touw te zetten, die de restauratie eischen zou. Beters: met die restauratie was in feite een aanvang gemaakt. En zoo vierde de West-Vlaamsche restauratiewoede een triumph, waar ze fier kan op zijn. Laat de stad definitief uitsterven: wij zorgen, dat er de oude gebouwen in fonkelnieuwe steen weer oprijzen.
Een triumph, - tegen den wensch en de bedoeling in van al wie in deze eenige bevoegdheid, of eenvoudig maar wat goeden smaak bezit. Immers, het XIIe nationale congres der bouwmeesters; het raadgevende comité bij het ministerie van binnenlandsche zaken; het Verbond der Steden (een semi-officiëel lichaam voor behoud van stedeschoon); de klasse der schoone kunsten van de Koninklijke Academie van België: zij allen hadden zich herhaald en zeer uitdrukkelijk uitgesproken in den zin van: behoud der puinen. Reeds in 1920 drukte éen der eerste Belgische architecten, de heer Dhuique, zich uit als volgt, tot staving van een besluit van het bevoegde ministerie: ‘M. Renkin, ministre de l'intérieur, ému de la tragique grandeur de ces ruïnes, conscient de leur signification historique, pénétré de l'obligation primordiale qui s'impose au gou- | |
| |
vernement de résoudre avant tout le redoutable problême du logement, avait décidé de maintenir au coeur de la ville les ruïnes du groupe central de ses monuments. Les générations qui nous suivront seront libres de décider si une reconstruction des édifices disparus leur convient au centre de la cité rebâtie. Car nul ne saurait prédire aujourd'hui l'orientation que prendra sa renaissance. Quant à nous, c'est une oeuvre aux exigences immédiates qui s'impose à nos activités. Elle suffit amplement, j'imagine, à les absorber et à absorber, en outre, les crédits dont dispose le pays. Celui-ci ne comprendrait pas que l'on se lançat dans des entreprises somptuaires dépourvues de tout caractère d'utilité pratique. La décision du ministre s'inspirait donc d'une evidente sagesse et il n'est pas un homme de bon sens qui puisse y contredire.’
En toch is tegenspraak gekomen. De beslissing van den minister wordt in den wind geslagen. De wijze, en trouwens zeer bezadigde woorden van bouwmeester Dhuique, in deze tolk van al wie in het land hierover meespreken mag, werden te Ieperen niet gehoord, door dezen juist die hooren moeten. Laat Ieperen als stad sterven, als de heeren restaureerders maar hun zin krijgen: de imponeerende puinen - toch ook en op hunne wijze historisch monument vol tragische schoonheid - te kunnen herstellen in een vorm die misschien nog veel mooier zal zijn dan de gebouwen zelf ooit zijn geweest: welk een buitenkansje!
Wel heeft de Iepersche gemeenteraad in eene motie geprotesteerd. De aanbesteding voor den wederopbouw van de Sint Martenskerk werd echter niet nietig verklaard, - waar het op aan kwam. Bedoelde wederopbouw, naar verfoeilijke West-Vlaamsche wijze, kan dus als aangevangen be- | |
| |
schouwd. Voorloopig staan wij dus voor deze werkelijkheid: verkeerde restauratie ten koste van eene stad die niet herleven kan.
Tenzij de bevoegde ministers, die van binnenlandsche zaken en die voor financiën, krachtdadig ingrepen.
Het is de vurige wensch van al wie de belangen der toekomst, ook de aesthetische, niet uit het oog verliest.
N.R.C., 29 October 1921.
|
|