| |
| |
| |
Josquin Despres herdacht
Brussel, 23 Augustus.
Met eene bescheidenheid, die men overdreven kan achten, is dezer dagen Josquin Després herdacht. Te welker gelegenheid? Ik weet het niet; het is geen eeuwfeest geweest, want, geboren, in 1450, stierf Després vermoedelijk tusschen 1525-30, data waar dit jaar 1921 geen eeuwverband aan vast te knoopen weet. En juist die onbestemdheid der herdenking is misschien ook de reden der gewraakte bescheidenheid.
Die reden kan ook liggen in de plaats waar de herdenking gebeurde: te Condé, in Noord-Frankrijk. Condé is een heerlijk oud stadje, waar Després misschien geboren en zeker gestorven is. Het ligt in de Hayne-gouw, die van looveren en lucht, van land en water onder de aangenaamste is, die men zich kan denken. Staatkundig is Condé meer dan eens Belgisch geweest: eerst sedert het verdrag van Nijmegen is het Fransch; ethnisch blijft het Picardisch, naar de taal en den blijmoedigen geest, en het is naar dien geest, dat Després Waalsch-Picardisch is, al is hij naar de opleiding Vlaamsch. Laat ons zeggen, dat Josquin Després een Belg is: het is mij eene aanleiding om hier, ten gevolge der bescheiden herdenking, over hem te schrijven.
Al is hij veel meer dan een Belg, aangezien hij een wereldburger is geweest, en zelfs een wereldhervormer. Deze musicus - heb ik u reeds gezeid, dat hij een musicus was? -, tweede misschien in zijn eigen land, - want zijn leermeester Ockeghem, was hem voor en moet voor hem niet
| |
| |
onderdoen, - was hij de eerste in Frankrijk. Waarbij komt, dat hij in Italië de lichtbaak is, die gansch de Palestriniaansche school deed ontluiken. Wie de Renaissance bestudeert, stelt vast, dat, waar de dichtkunst (en ik gebruik het woord met opzet in de plaats van poëzie, want wat Nederland uit het Zuiden bereikte was minder geest dan vorm), waar de dichtkunst, zeg ik, over Frankrijk heen ten onzent uit Italië kwam, zijn het onze lage landen geweest, die de nieuwe muziek naar Italië overbrachten. De Renaissance der schilderkunst kon in Italië en in de Nederlanden, zooniet gelijktijdig, dan toch volkomen zelfstandig ontstaan; beide kunsten, de Noordelijke en de Zuidelijke, rijzen vertikaal. Muziek en poëzie volgen echter horizontale stroomingen, de eerste van Noord naar Zuid, de andere van Zuid naar Noord, - beide in schuine lijn natuurlijk.
Eerste vaarder op dien muziekstroom was Josquin Després. Zijn meester Ockeghem had ook wel gereisd, maar had zijn invloed niet laten gelden buiten de grenzen van Frankrijk. Terwijl de tijdgenoot van Ockeghem, de Utrechtenaar Obrecht waarlijk niet hoefde buiten de grenzen der Nederlanden te gaan (al heet het dat hij het wel deed), daar het buitenland hem ruimschoots te huis kwam bezoeken, zoodat zijn roem op zelfde wijze werd verspreid als die van een Ruusbroec. Josquin Després, hij, was, naar het voorbeeld der meeste humanisten, een groot reiziger. Nooit is het intellectueel internationalisme zoo groot geweest, als tijdens de Renaissance. En niet alleen voor de Latijnsche poëzie en voor de muziek, internationaal in hun wezen, maar ook voor de dichtkunst in moderne talen. Door de omstandigheden trouwens uitstekend en zelfs gebiedend
| |
| |
geholpen, gaan onze dichters op reis met een echte drift. De vlaag van individualisme brengt zelden verinniging of inkeer, beoefening van eigen binnenleven, ‘in een hoekje met een boekje’, meê: zij jaagt integendeel naar buiten. Proefondervindelijk intellectueel, onderwerpt zij de zelf-kennis niet aan zelf-ontginning, maar aan vergelijking met wat elk individu buiten zich ontdekken kan. Eigenlijk is zij, de renaissance, misschien minder cultuur der ik-heid dan een groote zucht naar nieuwheid, en dan liefst naar uiterlijke nieuwheid. Het humanisme, geen specifiek-Italiaansch maar een haast-gelijktijdig algemeen West-Europeesch verschijnsel, had de geestelijke verlossing bewerkt; kern der renaissance nu was, gretig zoeken naar een kleed voor dien geest. De poëzie ging dat kleed zoeken in Italië; in Italië kreeg de muziek haar kleed van de Hayne-gouwsche reiziger en wereldburger Josquin Després.
Middellijk althans, zooals trouwens Després zelf vorm en kleur ervan leerde kennen door den Vlaming Ockeghem, die ze vermoedelijk had van Binchois, den kapelmeester van Philips den Goede, aan wiens hof de kunst zoo schitterend bloeide. Wat echter den invloed van Després grooter kon maken dan dien van Ockeghem,is de levendige pittigheid ervan, die legendarisch is gebleven. Overigens is het van Josquin Després een kenmerk, dat hij bijzonder beweeglijk en geestig kan heeten. Zijne biographie is vol anecdoten die het bewijzen. Oudere tijdgenoot van Clément Marot, doet zijne houding tegenover den Franschen koning dien hij diende - het was Lodewijk XII - vaak aan die van Marot denken: zij is fijngeestig en tevens brutaal, niet steeds waardig naar den zin dien wij aan het woord
| |
| |
hechten - het nuttigheidsbegrip beheerscht trouwens geheel de Renaissance-moraal -, maar zoo hooghartig-onafhankelijk, dat zij blijft sympathiek aandoen. Zoo is hij een hondsch bedelaar; tevens behandelt hij den vorst, wiens gunsten hij afsmeekt met de schaamtelooze vrijpostigheid. Eene anecdoot, die Fétis vertelt, kan hiervan getuigen. Lodewijk de twaalfde zong graag.... en valsch.
Zekeren dag vroeg hij aan Josquin een motet, waar hij eene partij in zingen kon. Deze kende de eigenaardigheid van des konings geluid: hij schreef een vierstemmig koortje, waarin de partij van den koning - de vox regia - uit één enkele aangehouden noot bestond. Het schijnt, dat de koning uiterst tevreden was. Het schijnt zelfs, dat hij zijne enkele noot valsch zong. En ter belooning kreeg Josquin een kanonikaat bij het kapittel te St. Quentin, waar hij trouwens lang en vermoedelijk niet zonder eenige platte vleierij, om gesmeekt had.
Het kan hier de bedoeling niet zijn, eene biografie van Josquin Després te schrijven. Hoe hij in Italië den invloed kon uitoefenen, die door niemand wordt betwist, dient echter verklaard, en het kan gedaan in een paar woorden. Na de leerling te zijn geweest van Ockeghem ging Després vermoedelijk studeeren te Parijs, waarna hij kapelmeester werd in de hoofdkerk van Kamerijk. Vandaar uit vertrok hij naar Rome, onder den paus Sixtus IV, die, hoewel meer staats- en krijgsman dan artist, hem hoog waardeerde. Van toen af was zijn naam in Italië gevestigd: del Prato, zooals zijn veritaliaanschte naam klonk, trok de aandacht, niet alleen door zijne buitengewone kunde, maar vooral door de nieuwheid ervan.
Toen in 1484 de Paus stierf, ging Josquin naar het
| |
| |
hof van Ferrara over, waar ook Marot eens belanden zou. In de kracht des levens, in het volle bezit van zijn talent, werd hij er vorstelijk ontvangen en onthaald, door den toenmaligen vorst. Ercole d'Este. Nochtans hield Després het in Italië niet lang meer uit. Wij vinden hem weldra, zooals ik reeds meldde, aan het hof van Lodewijk XII van Frankrijk. Verlaat hij dat hof, dan is het om afgetrokken te gaan leven in de geboortestreek, eerst te St. Quentin, eindelijk te Condé, waar hij na een wel vervuld leven te sterven kwam, - te huis, weêr te huis, als zooveel reiszuchtige Renaissancisten, die zoo hardnekkig van huis wilden en er zoo halsstarrig weêr naar verlangden, om er te sterven.
Het is te Condé, dat men hem, die door tijdgenooten als Ronsard en Baïna met lof en eer werd overstelpt, dezer dagen bescheidenlijk heeft herdacht. Er zijn militaire kapellen geweest, ook Belgische; men heeft koren gezongen; de Hayne-gouwer Noté, baryton van de Opéra te Parijs, heeft meêgedaan. Het is echter een plaatselijk feest gebleven, dat in de Belgische pers maar weinig weerklank heeft gevonden. En daarom heb ik geprobeerd, hoe vluchtig en oppervlakkig ook, daarvan wat goed te maken in de Nederlandsche pers.
N.R.C., 25 Augustus 1921.
|
|