| |
| |
| |
Veilingen
II
Brussel, 29 Juni.
In een stoffig-onzindelijke veilingszaal een minister van schoone kunsten en een oud-minister van schoone kunsten; een algemeen bestuurder van dezelfde schoone kunsten en een bestuurder van dito; hoofdconservators, conservators en hulp-conservators van musea, waar die schoone kunsten worden bewaard. Behalve critici, litteratoren, schilders, beeldhouwers en andere menschen, waarvan ik vermoed dat ze, waar ze bij mijn weten met genoemde schoone kunsten niets te maken hebben, den titel van erfgenaam voeren. Feitelijk is dat, eergisteren en gisteren geweest: de grootste kunstplechtigheid van heel het seizoen. Eigenlijk was het een uitvaart.....
Eraan te denken kan niets wekken dan wrok en nijdigheid. Men begint er waarlijk genoeg van te hebben. Wel hoe, men wist dat in sommige Brusselsche heerenhuizen schatten zaten verborgen, verborgen zoo, dat men zeker was, absoluut zeker, ze terug te vinden, wanneer men behoefte had ze terug te zien. Maar de na-oorlog is gekomen, en, ermeê samenvallend, meer-persoonlijke catastrophen die al deze kunstschatten zouden verspreiden; en nu is zoogoed als alles onnaspeurbaar verdwenen. Hoeveel schoons mijn vaderland armer is geworden: ik heb het u, deze laatste maanden, veiling aan veiling verteld; de veiling die eergisteren is begonnen, is zeker de belangrijkste; zij beteekent het verspreiden van eene collectie die wereldberoemd was, deze van wijlen Charles Cardon. Zij verarmt ons aan één der laatste schuiloorden, en het aller- | |
| |
schoonste, waar men kon vergeten dat men een burger was eener leelijke eeuw, en van die eeuw misschien wel een leelijke burger, om nog alleen te zijn een nederig, ik ging zeggen een schuldbewust mensch middenin blijken van het nobelste leven. Charles Cardon, een man met wonderlijken kunstzin, begaafd met intuïtie evenzeer als met een zeer soliede kennis, had lang voor alle anderen ingezien welk een belegging, b.v. de Nederlandsche primitieven waren, en, daarnaast, het schetswerk der latere Renaissancemeesters, om te zwijgen van onze groote zeventiend' eeuwers. Zijn Brusselsch huis, waar zij hingen tusschen een aantal voorwerpen van haast dagelijksch gebruik - meubelen, glasramen, tinwerk, tapijten - die alle met zulken smaak waren gekozen, dat men een dergelijk geheel, een geheel dergelijke waarde misschien nergens meer aantreffen kan, het huis van Cardon was geworden iets, waar elke kunstminnaar met religieuzen eerbied van sprak. Thans is het eerbiedwekkende eruit verdwenen enige stalen ervan, vooral voor de kunstgeschiedenis belangwekkend, blijven gelukkig voor onze musea bewaard. Het allermooiste gaat
echter weêr maar eens naar Amerika.
Dat allermooiste, éen der juweelen van de tentoonstelling der Primitieven te Brugge, in 1902, aldaar genoemd het portret van Isabella van Burgondië, zuster van Keizer Karel, door Jan Gossaert doch door Hulin de Loo, die er eerder de hand van Barend van Orley in ziet, met meer nauwkeurigheid Isabella van Oostenrijk, koningin van Denemarken geheeten, stelt deze prinses voor als eene zestiend-eeuwsche Maria-Magdalena in karmozijnen bepereld keurs over breede witte mouwen. Teeder-mollige handjes houden aan spoelvormige vingeren het porceleinen reukvat.
| |
| |
De blik is kinderlijk-rein; alleen het pruilmondje is innig-vrouwelijk. - Dit paneeltje - zevenendertig op dertig centimeter - behoort heel zeker onder het allermooiste wat ons uit den tijd der eerste romanisanten is overgebleven; het vertoont, bij Vlaamsche naïefheid, eene Italiaansche gratie die niet de minste bijgedachte wekt. En... het werd, voor Kleinberger, te New-York, honderd-negentig duizend frank afgeslagen.
Het was de hoogst-bereikte prijs. Twee Holbein's - waaronder een prachtige ‘Edelman met de schoone handen’, vroeger aan Gossaert toegeschreven, - gingen samen 200,000 frank (aangekocht door Selinger, Parijs), terwijl een derde Holbein, een schoon en streng portret van Cromwell, slechts 80,000 fr. is gegaan. Het dient trouwens gezegd, de prijzen waren op deze veiling doorgaans laag, niettegenstaande de belangstelling. Vooral de primitieven, waaronder zeer goede, schenen sedert den oorlog in koopwaarde gedaald: slechts een Clouet, trouwens eersterangswerk, bracht tienduizend frank meer op dan ervoor was gevraagd: dertigduizend frank namelijk. Een zeer interessante Hubrecht van Eyck, waarvan bij mijn weten de echtheid niet wordt betwist, deed slechts twee en twintig duizend. Een zeldzame Van der Goes ging weliswaar vijf en zestigduizend, een meester van Flémalle vijf en vijftigduizend, een Albrecht van Oudewater twee en veertigduizend: prijzen die te wijten zijn aan de schaarschheid der werken van deze meesters. Een der schoonste Rogier de la Pasture's daarentegen, de beeltenis van een jong edelman, vol teederheid en argelooze vreugde, ging slechts zeventien duizend. Er waren trouwens op deze veiling echte surprises: een Rembrandt van goede hoedanigheid, die
| |
| |
de ‘toebereidselen tot de geeseling’ voorstelt, ging weer slechts achttien duizend; terwijl eene belangrijke studie voor Raphaël's Disputa, waar vijf en twintig duizend voor gevraagd werd, is afgeslagen voor negen duizend vijf honderd, en eene teekening van Dürer, evenals een lijst met studies van Michelangelo, werden aangekocht voor driehonderd frank, - een aalmoes.
De primitieven, eenigszins verwaarloosd, hebben weer ruimte gelaten voor de rijpere Renaissance. Charles Cardon, die niet minder hield van Rubens dan van de Van Eyck's, had weten werken uit onze 17e eeuw te verzamelen die op zich-zelf een museum uitmaakten. Veertien doeken, onderteekend door Van Dyck blonken daarin uit door ongewonen luister: een grijsaardportret zal wel het vroegste werk van den meester zijn: volgens den datum moet hij het hebben geschilderd op veertienjarigen leeftijd (het ging tienduizend frank); een ‘Paris’, stralend van blankheid, behoort tot het schoonste wat wij van zijne handen bezitten; een lijst met acht studies naar handen - een der boeiendste werken van dezen aristocratischen handenschilder - werd door een liefhebber voor tienduizend frank aangekocht ten behoeve van het Brusselsch museum, waar hij het aan geschonken heeft.
Van Rubens werden, tegen betrekkelijk hoogere prijzen, niet minder dan achttien werken geveild, waaronder buitengewoon belangrijke: een interpretatie naar Titiaan's ‘Venus en Cupido’ uit Petersburg, ongewoon intens van kleur, en waar het Italiaansche naakt de trekken aanneemt van Rubens' vrouw Heléne Fourment. Eene ‘kruisafdoening’, met een prachtig geschilderden Christus-romp, zooals de meester het slechts in zijne beste oogenblikken deed,
| |
| |
is weer eersterangswerk: het ging twee en veertig duizend. Daar waren nog portretten die van den meester onder de allerbeste zijn; dat van den hertog van Olivarez, een pralend meesterstuk, deed vijf en vijftig duizend. Sommige schetsen, die behooren tot de hoogste lyriek van Rubens, werden aan tamelijk lage prijzen afgeslagen; jammer dat ons museum, die van zulke schetsen nooit genoeg bezitten zal - hoeveel belangrijker zijn ze soms niet dan groote voltooide doeken - de gelegenheid ziet voorbijgaan er hier aan te koopen: zij werden aan zeer schappelijke prijzen gelaten.
Rubens en Van Dyck stellen hun tijdgenooten wel eenigszins in de schaduw. Een kapitale Snijders deed nochtans twee en twintig duizend. Een zeldzaam-mooi zeer modern-aandoend ‘kerkinterieur’ van Teniers, een werk om te bezitten, heeft men kunnen koopen voor drie duizend frank. Terwijl - nieuwe verrassing - de hoogste prijs van den tweeden veilingsdag is betaald geworden voor een, trouwens bewonderenswaardigen, Reynolds (vijf en zestig duizend).
Bij het jongste bespreken van zijne begrooting door de Kamer van Volksvertegenwoordigers, liet minister Destrée hooren, dat de regeering bij de veiling-Cardon zou toonen haar plicht te begrijpen. Helaas, hare middelen zullen weer geringer zijn geweest dan haar onbetwistbaren geest en wil: geen enkel der groote werken, der glanspunten van de verkochte collectie werden staatseigendom, - behalve dan de Van Dyck die aan ons museum werd geschonken. Wat echter werd aangekocht, getuigt van oordeelkundige keus. De vier aangeworven primitieven - de Oudewater waar ik het over had, een zeer schoon portret door Geeraert Horenbout, een zeldzame Meester van St. Gillis,
| |
| |
een opmerkenswaardig paneel uit de Brusselsche School, - vullen onze zoo prachtige verzameling van prae-romanisanten uitnemend aan. Een paar andere aankoopen zouden ons zeker met vreugde hebben vervuld: wat wij bijkrijgen mag ons echter gelukkig stemmen.
N.R.C., 3 Juli 1921.
|
|