| |
| |
| |
Twee brochures
I
Brussel, 28 Juni.
Ik heb u gisteren geschreven over het literaire verschijnsel, dat een aantal jongere schrijvers verleidt tot een nieuwe primitiviteit, Francis Carco, auteur van het drama ‘Mon Homme’, zoekt ze in eene verdorvenheid die hij van lieverlede als de oorsprong der ethiek voorstelt. Tot dien oorsprong kan men gelukkig terug zonder verdorvenheid, al gaat dat blijkbaar niet zonder de verrassing van ontdekkingen, - zonder de zucht dus naar avonturen waar een deel onzer jeugd niet buiten schijnt te willen. - ‘Tout le mal des hommes vient de ne pas savoir se tenir tranquille dans une chambre,’ zei Pascal. Wanneer ontdekken die jongeren het geluk?....
Ik heb voor een paar dagen twee brochures ontvangen vol actualiteit en leerzamen inhoud. Zij zijn uitgegeven door ‘Sélection’. Want ‘Sélection’ is niet alleen een kunstzaak: het is ook een uitgeverszaak. Onder ons, ik meen dat het voorloopig heelemaal geen ‘zaak’ is; doch het toont buitengewone kunst en geeft buitengewone boekjes uit, en daarom is het zoo sympathiek.
‘Sélection’ nu heeft, behalve bundels gedichten van Franz Hellens en Paul Gustave van Hecke, behalve de ‘Ecrits du peintre, James Ensor’, waar ik u voor een paar maanden over geschreven heb; behalve zijn maandelijksch bulletijn over de kunstbeweging in België, in Frankrijk en in andere landen, waar opstellen in voorkomen die doorgaans het lezen overwaard zijn en bij veel door ‘Sélection’ tentoon- | |
| |
gesteld werk nuttig en zelfs noodig; ‘Sélection’ heeft een aanvang gemaakt met het uitgeven van tractaatjes, dunne en geïllustreerde boekjes over nieuwe kunst, waar het in kort bestek van die nieuwe kunst de gequintessenseerde theorie wil geven. Van die tractaatjes zijn de twee eerste verschenen. Zij heeten ‘Pour réparer le retard et le malentendu’ door Paul Gustave van Hecke, en ‘La révélation de Seurat’ door André Salmon. Beide acht ik belangrijk, en daarom neem ik de vrijheid ze bij u in te leiden.
‘Pour réparer le retard et le malentendu’, meent Paul Gustave van Hecke. Hij acht dus dat wij tijd hebben verloren, en dat er misverstand bestaat. Misschien wel is het tijdverlies gevolg van misverstand? Ik weet niet of dit Van Hecke's bedoeling is. Is dit wél het geval, dan ga ik gaarne met zijn postulaat mee. De kunst is inderdaad achter, ten gevolge van verkeerde begrippen.
Een dier begrippen is dat van de kunst-om-haar-zelve: vers dat er is om zich-zelf, om eigen klank- en rhythmeschoonheid; schilderij dat alleen bedoelt verfmaterie te zijn; muziek die alleen wil wezen klank-mathesis: alle kunst, die alleen berust op zintuigelijkheid, buiten het evenwicht-scheppende element van het gevoel (dat Van Hecke, die niet steeds zeker is van zijn woorden, gaarne verwart met intelligentie, die er de abstractie en als de verdorring van is); kunst, die van lieverlede leiden moet naar aldoor scherpere, aldoor pijnlijkere verfijning, zonder iets maar dat bevrediging gelijkt, dat de geestelijke rust schenkt, die op echt en compleet genot volgt; kunst van ontevredene zenuwachtigheid; animale kunst, die niets dan ijlte nalaat.
| |
| |
En hierbij doet Paul Gustave van Hecke zijn eerste ontdekking: tegenover deze zintuigelijke kunst plaatst hij, als noodzakelijk geneesmiddel, een kunst op ethischen grondslag. Hij vindt een ethiek uit, waar alle kunst zal op berusten, wil zij gezond worden. Hij gaat verder: zijn ethiek legt hij den kunstenaar op; hij wil dat de kunstenaar ze beleidt voor hij aan dichten, schilderen of musiceeren gaat. Het nieuwe, dat hij predikt is niet, dat boek, schilderij of sonate stichten en leeren moeten (want zoo iets is alles behalve nieuw, en sommigen verklaren zelfs, dat het allang dood is), maar dat schilder, dichter en componist zich de tucht eener ethiek hebben op te leggen, willen zij dat hun werk levend weze en blijve.
De ethiek van Paul Gustave van Hecke is waarlijk niet heel ingewikkeld; hare wortelen schieten niet diep; zij staat buiten alle theologie en dankt hare eenige waarde aan het feit, dat zij eene reactie is. In den grond is zij dus negatief; zij is eerder afschaffend dan opbouwend; zij maakt geen wetten: zij kant zich slechts tegen inderdaad reeds verouderde gewoonten, waar trouwens gezonde geesten niet dan nu en dan uit nieuwsgierigheid aan hebben toegegeven. Deze ethiek is een terugkeer naar de ‘vie simple’; zij is het berouw van eene slechte maag; zij is meer physiologisch dan psychologisch. En daarom is ze wellicht in dezen tijd, op een oogenblik van heropbouw, nuttiger dan eene moraal van afgetrokken begrippen.
Paul Gustave van Hecke, die mij bij aanleg eerder intuïtief lijkt dan scherp-redeneerend (hijzelf zou het noemen instinctief: weer eene verwarring), heeft, ter verklaring van zijne moreele verzuchtingen, een aardig
| |
| |
beeld gevonden door omzetting van een bekend vers: ‘Quelque chose en nous cherche à tromper notre lassitude de tous les spectacles, par la découverte d'une consciente naïveté, qui ayant lu tous les livres, et les ayant digérés ne veut pas cependant que notre chair soit triste’. Hij heeft genoeg van zenuwuitputting; zijn vleesch, feitelijk zijn levensgevoel verzet zich tegen de vermoeidheid; hij wil niet langer weten, hij de dandy van gisteren (en zeg ik ‘hij’, ik bedoel zijn geslacht, dat toch maar zwakke zenuwen had, aangezien ze zoo spoedig ziek zijn geworden) hij wil niet langer weten van would be-verfijning, ‘raffinement.... trop extérieur, trop superficiel pour ne pas provoquer une réaction de l'esprit, qui de ce fait retourne à une simplicité extrême’. En hij verzekert, na een aanvankelijk experiment: het is heel goed mogelijk, de gewoonte der havannah-sigaren te laten voor het steenen pijpje, en ingewikkelde sausen voor zwarte koffie met boterhammen, om nog andere redenen dan noodzakelijke spaarzaamheid.
Zulke moreele stelling is natuurlijk heel goed te verdedigen; zij is sympathiek, komend van iemand, ik bedoel van een generatie, die zich aan dure sigaren ziek heeft gerookt, en aan pepersausen een verkankerde maag heeft gegeten; zij doet verfrisschend aan omdat zij, als de mosaïsche wet, hygiënisch is. En wij zouden ze dan ook gaarne tot de onze maken.... indien wij ze noodig hadden. Waarom deze moraliteit voor pelgrims-naar-Vichy, waar wij er door overdaad waarlijk nog niet toe gekomen zijn een goede sigaar, of zelfs een ingewikkeld schoteltje te verwachten? Dit is weer maar eens een kwestie van maat: de onmatigheid van Van Hecke's generatie verleidt
| |
| |
ze tot.... boterhammen met koffie.
Zij verleidt ze ook tot minder-gezonde resultaten. Ware ethiek, voor haar noodzakelijk, is feitelijk voor niemand schadelijk, zij is, ik herhaal het, uiterst sympathiek, omdat zij gezond en sterkend, evenwicht-herstellend en zekerheid-schenkend is. Zij geeft vertrouwen, niet alleen aan wie deze nieuwe en feitelijk zoo oude moraal toepassen, maar aan wie toeziet en ze laat begaan: deze gezondheid, die zij zegevieren zien in de daden van hun instinct, bereidt van lieverlede een geestestoestand, waar overleg zijn plaatsje in krijgt en die der kunst nog beter ten goede komt dan Paul Gustave van Hecke voorloopig meent: een intellectueele gezondheid die buiten het instinct kan al maakt zij van de intuïtie een dankbaar gebruik. Doch, voorloopig....
Voorloopig is Van Hecke over de nieuwe physische gezondheid zoo tevreden, dat hij alles afschaft, wat naar geestelijke ascesis, naar gedachtelijke spanning zweemt. Hij die zoo gaarne het woord intelligentie gebruikt en aldoor praat over constructie, zijne ethiek brengt hem liever naar den poesjenellenkelder, dan naar den schouwburg; een clown is hem liever dan een acteur, en Kean noemt hij ‘la pièce idéale’, waarmede hij gansch Ibsen dood slaat. Hij schrijft, beter dan ik het zou kunnen doen: ‘La vogue des romans d'aventures, aiguisant nos facultés d'énergie animale, en divertissant et reposant notre cerveau, n'est pas venue toute seule, ni en vain. Nous puisons dans le folklore, dans la chanson populaire, dans la musique nègre, dans le music-hall, un renouveau de forces naturelles.’ Had ik geen gelijk, daareven te spreken van de natuurlijke onmatigheid dezer bekeerde
| |
| |
jeugd? En die jeugd, genezen naar ze meent van het oude snobisme, is zij zich niet een nieuw snobisme aan het fabriceeren? En zij, die het zintuigelijk impressionisme zoo onzeglijk moe is, wat, bid ik u, verwacht zij van jazz-band en negerkunst dan nieuwe zenuwprikkeling? Zij passe op: zwarte koffie is ook al slecht voor de zenuwen, zelfs met begeleiding van boterhammen, zoodra men er te groote hoeveelheden van slurpen gaat!....
Doch ik ben niet bang. Meent maar niet dat ik in de verste verte vrees voor de generatie van Paul Gustave van Hecke. Dat zij ethisch reageert zooals zij doet, is het eerste en beste bewijs van hare pezigheid. Van die generatie zijn de schilders al een heel eindje vooruit op de dichters, terwijl de dichters boven het hoofd der musici uitgroeien, die verstrikt zitten in de spieren en zenuwen van hunne klank-physiologie. Wij gaan, elk op zijn wijze, elk met het eigen inzicht en de eigen middelen, allen echter met een zelfde gevoel der noodzakelijkheid en een zelfde zekerheid die klopt in onze borst, naar eene toekomst, die ons eene nieuwe klassieke kunst zal bieden. Aan die toekomst werken wij allen meê: wij allen dragen er een element van bij, en, hoe verscheiden ook, zijn al die elementen er wellicht toe noodig. Hoe de kunst er zal uitzien? Wij weten het niet: wij weten alleen dat hare hoofdvoorwaarde zal zijn eene algemeene menschelijkheid. Zullen wij daartoe komen langs de primitieve kunst, die voor het oogenblik de liefde bezit van Paul Gustave van Hecke? Ook dat is een geheim. Een geheim is het echter voor mij, en dat juist stelt mij gerust, dat Van Hecke, met zijn nieuw-verworven gezondheid, tot het bereiken der toekomstkunst op één der goede wegels
| |
| |
is die alle naar dat Rome leiden, - als hij nu maar niet al te veel tijd bij de poppenkasten verliest. Alleen met voortstappen bereikt men het doel. Wie weet, op dat wandelingetje ontmoet hij nog de overtuiging, dat het volkslied feitelijk niet meer kunst is, dan het gesnater van kijvende wijven zuiver tooneel-dialoog en de opgave in mijn krant van den wisselkoers hoogere literatuur zouden wezen. En als hij zoover is....
Wie weet trouwens of hij er niet reeds heel dicht bij komt?....
N.R.C., 30 Juni 1921.
| |
II
Brussel, 28 Juni.
Ik weet niet of de brochure van Paul Gustave van Hecke waar ik u over schreef, dient beschouwd als het Credo van de groep waartoe hij behoort. Ik heb ze trouwens ook heel onbehoorlijk voorgesteld, die brochure; mijne samenvatting, waarvan ik de bestanddeelen, echte membra disjecta die ik tot een geraamte had samen te stellen uit een aantal opvolgenlijke, trouwens briljante, improvisaties waar een kniezer tegenspraken uit aanhalen kon, tegenspraken die niet altijd te billijken zijn door de strengheid der redeneering (wat is eene uitspraak bij de rigiditeit van den gedachtenbouw waarvan zij de laatste resul- | |
| |
tante is?), - mijne samenvatting kon heel goed anders zijn uitgevallen, al naar de belichting die de schrijver zelf ons menigvoud aan de hand doet. Een schilder zal er andere stelregelen uit afleiden dan een dichter. Vanwege deze diversiteit kon zij dan ook heel goed als Credo dienst doen: het is het gemak der interpretatie, het feit dat ieder er het zijne aan hebben kan, dat van eene leer maakt een geloof, en het zou mij dan ook niet verwonderen dat het bundeltje ‘pour réparer le retard et le malentendu’ de waarde kreeg van een evangelie (al leven wij wat vlug daarvoor), zooals het vuur dat de schrijver ervan bezit niet ongelijk is aan den ijver der apostelen.
Hoe het weze, de tweede brochure die ‘Sélection’ onder zijne ‘études sur l'art nouveau’ uitgeeft draagt een gansch ander karakter, verkettert geenszins al wat niet behoort tot de voorwerpen der liefde van Paul Gustave van Hecke, en doet weldadig aan door eene kalmte die waarlijk tot de historische methode behoort. De schrijver ervan, de zeer geprezen schrijver van boeiende romans, van schitterend-levende gedichten, en van een bundel studies over ‘l'Art vivant’ die niemand missen kan welke zich een oordeel vormen wil over de kunst van heden - de schrijver ervan André Salmon, maakt ons bekend met La révélation de Seurat, in bladzijden die uitblinken door juist begrip der kunst-evolutie en, voor zoover dit gaat, door onpartijdig waardeeren, ook waar natuurlijke genegenheid afwezig is. Bij Salmon is levendig het gevoel der uiterst-vlugge wisseling die de kunstopvatting in onze dagen ondergaat. Het leert hem, die anders nogal rond durft voor uit te komen voor zijn voorkeur en zijne geneigdheid, - het leert hem de omzichtigheid die, bij nieuw- | |
| |
lichters afwezig en trouwens onnoodig, onontbeerlijk is bij wie de elementen tracht te ontvouwen en vast te houden van eene geschiedkundige ontwikkeling. Deze brochure over Seurat is dan ook zeer welkom: niet alleen situëert zij dezen meester in den tijd; zij wil, door de analyses van zijne kunst, aanwijzen welke nieuwe schoonheidsmogelijkheden Seurat voor de toekomst heeft geopend.
Met den grooten intuïtieven Renoir, is, onder zijne tijdgenooten de impressionisten, Seurat de eenige constructeur. Op Renoir wint hij het door bewustheid en wil. Terwijl Claude Monet den vorm afschaft, en met hem de z.g. pointillisten de aera van het amorphisme openen, sluit de uitvinder der kleurverdeeling, hun wetenschappelijke voorganger, bij Ingres aan en, met meer strengheid, bij Puvis de Chavannes. In zijn land moge hij vooral gelden als colorist, door de neo-impressionisten als dusdanig worden gehuldigd: ons Vlamingen - en Salmon treedt hier de Vlamingen in hunne conclusie, zooniet in hunne visie bij - ons Vlamingen, door dewelke de kleur van Seurat wat nuchter en te bedacht is en die in deze Signac en zelfs den sappigen Cross boven hem stellen, zullen in hem vooral bewonderen den rechtlijnigen samensteller, den stijlvollen, klassiek-zuiveren ruimte-vuller. Seurat moge ten zijnent in eerste instantie doorgaan voor, gehuldigd worden als de vernieuwer der kleurvisie, de oplosser van het belichtingsprobleem: wij, die zonder veel moeite hem onder de voorloopers der cubisten, der neocubisten vooral, rangschikken kunnen, in onze catalogiseerenden geest plaatsen wij hem naast David en naast Ingres, waar wij trouwens, door de macht van zijn compositievermogen en van het hiëratisme zijner figuren, bij een doek
| |
| |
als ‘l'ile de la Grande Jatte’, over ons de religieuze wijding voelen komen die uitgaat van de laatste voorstellingen van Puvis' heilige Genoveva.
Dat Seurat aldus inwerkt, hij de groote eenzame, én op louter zintuigelijke, én op bij-uitstek-cerebrale schilders; dat hij voor de licht-schilders van gisteren als voor de voluumschilders van heden de richtende revelatie is geweest; dat hij blijkt een toonbeeld te zijn van de volledigheid, die weemoedig stemt omdat zij de perfectie nadert: het is de reden wellicht waarom men hem niet dan met schroom nadert, want afzijdigheid wekt een soort afkeer, vooral gedragen door genie. Waarbij komt dat Seurat de reputatie had, een theorist te zijn. Schilders houden niet van confrères die nadenken en hunne gedachten logisch weten te ordenen; terwijl critici meenen dat het praten-over kunst alleen hunzelven moet worden overgelaten: het is voldoende dat men den schilders schilderen toelaat. Salmon wijst beiden op uitnemende wijze terecht: Seurat dacht maar, als hij reeds geschilderd had; de gedachte gaat het schilderwerk niet vooraf: zij is het gevolg van het schilderwerk; het schilderwerk gebeurt intuïtief (instinctmatig zou Paul Gustave van Hecke zeggen): de theorie ontstaat eerst als de intuïtie vorm heeft gekregen. Moeten wij er op wijzen dat geene gedachte levend en vruchtbaar is, dan aldus ontstaan? Alle Syllogisme is dood, als het niet ontstaat uit liefde, uit met leven gedrenkte denkkracht.
Dat Seurat niet onmiddellijk de invloeden heeft ontwikkeld die veel meer dan uit zijne theorieën, het natuurlijk gevolg zouden zijn van zijn werk: het ligt ongetwijfeld aan dat cerebrale, hetwelk nochtans nooit anders was dan
| |
| |
het gevolg der werkkrachtige daad. Hij formuleerde trouwens vrij slecht; wat hij vertelde bevat weinig nieuws en - feitelijk had ieder het recht niet te luisteren naar zijne woorden en het, evangelisch, met zijne daden te houden. En nochtans, wie de onbeholpenheid van schilderstaal weet te doorproeven tot bij de liefde die ze ingaf, hij ziet de grootheid in van Seurat door de naïefheid heen van zijne postulaten. Want die postulaten, hij heeft ze zelf ontdekt. Chamfort meent terecht dat wat men heeft uit de boeken, weze het de kennis van God, het niet haalt bij hetgeen men weet bij ervaring, weze het niet meer dan een ambachtelijk hulpmiddeltje (ik geloof dat ik Chamfort hier eenigszins aandik; Chamfort echter wint erbij), Seurat, die zich-zelf trouwens ontdekt in Eugène Delacroix, maar de maat der eigen persoonlijkheid aangeeft, door den afstand die hem van Delacroix scheidt, Seurat schrijft, of beter dicteert in 1889 aan zijn vriend Jules Christophe:
‘L'art, c'est l'harmonie, l'harmonie, c'est l'analogie des contraires (lees: contrastes), l'analogie des semblables (dégradés), de ton, de teinte, de ligne; le ton c'est à dire le clair et le sombre; la teinte, c'est à dire le rouge et sa complémentaire, le vert, l'orange, et le bleu, le jaune et le violet; la ligne, c'est à dire les directions sur l'horizontale, les diverses harmonies sont combinées, en calmes, gaies et tristes: la gaité de ton, c'est la dominante chaude; de ligne, les directions montantes (au dessus de l'horizontale); le calme de ton, c'est l'égalité du sombre et du clair, du chaud et du froid pour la teinte, de l'horizontale pour la ligne. Le triste de ton, c'est la dominante sombre, de teinte,
| |
| |
la dominante froide, et de ligne, les directions abaissées.’
Vele lezers zullen glimlachen: voor Seurat hebben schilders beter geschreven. Daar is Fromentin. En voor Fromentin is daar Leonardo da Vinci (al zou hij bij de beweringen van Seurat ernstig hebben geknikt). Wie echter, achter de vrij povere woorden der les, de lange en pijnlijke moeite raadt die de leer mogelijk maakte, hij glimlacht niet. Dat Seurat gerust, als zoovele anderen, als Hubrecht van Eyck die het licht ontdekte, als Raphaël Sanzio die ademde van den goddelijken rythmus, best had kunnen zwijgen? Behoefte aan mededeelzaamheid, die proselytisme beduidt, staat gelijk met de ‘Eureka’-daad van Archimedes: zij bewijst zelf-ontdekking, en dat men niemands volgeling is.
Niemands volgeling te zijn is imponeerend werk, dat telkens dieper aandoet omdat de vreemdheid ervan, merk der genialiteit, aldoor maar verder wijkt voor de essentieële schoonheid die het merk is der ongemeenheid: het is beter nog dan de papieren waarheden die men verkondigt. - Er zijn kunstenaars die tot eenzaamheid zijn gedoemd; op een oogenblik van hun leven verlaten zelfs hunne beste vrienden ze, en hebben niets meer om te beminnen dan hun werk, - hun strijd met den Engel, die weleens uitloopt op de zelf-verdoeming. Zelfs na hun dood blijft de erkenning uit; met hen werd hun werk niet begraven: aan hun werk blijft de negatie kleven die hun aarsch bestaan verbitterd heeft. Het is, nagenoeg, het lot van Seurat geweest (al moet men nu ook niet romantisch gaan overdrijven): vele minderen staan op een voetstuk dat voor hem te laag zou zijn, maar dat hem intusschen wordt
| |
| |
onthouden. Dat heeft André Salmon in zijne brochure betoogd met eene kalmte en eene methode, die mij eenigszins heeft verbluft. Te beter voor hem. Te beter voor Seurat.
N.R.C., 2 Juli 1921.
|
|