stad zou blijven, en in het museum, waar het zoo ongelukkig opgehangen was, daar kon men het zien en bestudeeren, als men wilde, daar was het vrij voor ieder en kosteloos toegankelijk, daar hing het in het museumlicht, zoo geschikt voor studie en onderzoek, daar was het veilig tegen diefstal en tegen verderf.... Al de redenen, die hier als elders opgegeven worden om de kunstnalatenschap van het voorgeslacht samen te brengen in de openbare begraafplaatsen, die men museums heet, kregen hun beurt in de pers en in de gesprekken. En het ging er naar lijken, dat een openbare opinie zich ging vormen om de St. Baafskerk te Gent te verzoeken haar middenpaneelen af te staan aan het museum te Brussel of althans aan het museum te Gent.
Doch de oprechte kunstminnaars waakten. Zij wilden het werk op de plaats, in het milieu, in het licht, in de stemming waarvoor het door de kunstenaars zelf bestemd was, zij wilden het er in zijn gave volledigheid. Zij kregen gelijk en het Gentsche gemoed kwam tot rust.
Het gehele werk is nu heden in negen kisten op zijn definitieve bestemmingsplaats aangekomen. Een lorrie - een meer dan gewone verhuizingswagen - bracht het uit Brussel, en Fierens Gevaert, de conservator van het Brusselsche museum, en kanunnik Van den Gheyn, die steeds optreedt als conservator van het Lam Gods, troonden voorop op den wagen.
Aan de grenzen van de stad is een afvaardiging van de intellectueele kringen het werk gaan ‘begroeten’ en een aantal auto's reden in stoet voorop tot aan de St. Baafskerk. Daar stonden de kleurige vaandels van tal van maatschappijen opgesteld.