| |
| |
| |
De Vlaamsche wetenschappelijke congressen. Kantteekeningen
II
Gent, 19 September.
Van morgen vergaderden de afdeelingen van 9½ tot 1 uur. De talrijke afdeelingen van de drie congressen, voor philologen, voor rechtskundigen, voor natuur-, wis- en geneeskundigen. Al het werk van al de afdeelingen dezer drie congressen moest op één voormiddag afgehandeld wezen. Dit is wat men noemt: woekeren met den tijd. En ze hebben het waarachtig klaar gekregen. Dank zij de degelijke inrichting. Ten nadeele echter van de besprekingen, die zich slechts in zeer beperkte maat konden voordoen.
Merkwaardig is dat op het Natuur-, Wis- en Geneeskundig Congres al de gemelde mededeelingen inderdaad werden gedaan. Dit mag zeker gelden als een record in de wereld van de congressen - waar gemeenlijk de belangrijkste mededeelingen, die worden aangekondigd, onder de pia vota blijven rusten. Er waren er twaalf in de afdeeling voor Natuur-, Schei-, Aard- en Delfstofkunde, negen in de afdeeling Dier-, Plant- en Landbouwkunde, negen in de afdeeling voor wiskunde en genie, elf in de afdeeling voor geneeskundige grondwetenschappen, veertien in de afdeeling voor de inwendige geneeskunde, acht in de afdeeling voor gezondheidsleer en sociale geneeskunde, en niet minder dan zeventien in de afdeeling voor uitwendige geneeskunde.
Dit congres leek mij ook het talrijkst bijgewoond. Hier was nog een toemaatje. In den namiddag hadden er verschillende demonstraties plaats met behulp van lantaarn- | |
| |
plaatjes en cinema, en een ernstige bespreking over de werkongevallen tijdens en na werk in samengeperste lucht.
Op het rechtskundig congres bracht men een tiental mededeelingen voor. De secretaris ervan, in zijn verslag op de algemeene vergadering, juichte den bijval toe, bekomen ondanks tegenwerking en terughouding. Er is aldaar beslist opnieuw den Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden te stichten.
Over het voornaamste wat op het Philologencongres zou verhandeld worden heb ik reeds geschreven. Ook daar was ernstige arbeid aan de dagorde. In een van de afdeelingen greep een belangrijke discussie plaats over de noodzakelijkheid van een vaktaal voor de wijsbegeerte. De inleider P. Janssens kloeg over het gemis van geijkte termen, ook in Nederland. Als voornaamste middel noemde hij het instellen van een commissie, bestaande uit wijsgeeren en philologen, die een woordenboek der wijsgeerige vaktermen zouden opmaken. Prof. Lecoutere was van meening dat dit niet veel zou uitmaken. Men schept niet een taal, zelfs niet een vaktaal. Gaandeweg zal die wel ontstaan uit het beoefenen van de wijsbegeerte in de eigen taal. Dit was althans het geval met de Nederlandsche vaktaal voor de natuur- en geneeskunde, die nu reeds bestaat en voortgekomen is uit het gezamenlijk beoefenen van die wetenschap in het Nederlandsch.
Van actueel en algemeen belang zijn de mededeelingen gedaan door dr. Grootaers namens dr. Langohr uit Montzen over het Vlaamsch-Limburgsch dialect in Eupen. Deze streek behoort niet tot het Duitsch gebied en allerminst tot het Waalsch gebied, en in België zal zij moeten gevoegd worden bij het Vlaamsch gebied. Dit is te bewijzen uit
| |
| |
de dialectverschijnselen. Nu nog noemen de Eupenaars hun taal of wel Brabantsch of wel ‘duutsch’ (= dietsch).
Zeer interessant was ook een mededeeling van E. De Boeck, rector van het Missiehuis te Scheut, missiehuis dat sedert tientallen van jaren missionarissen stuurt naar Congo.
Hij had het over den geestendienst bij de negers, en deelde daaromtrent veel wetenswaardigs mee uit den schat van inlichtingen, die de missionarissen meebrachten. De negers van Congo gelooven in een opperwezen, dat echter zonder betrekking blijft met de menschen. De geesten beheerschen hun leven. Elke mensch heeft een geest, zijn ziel. Zijn schaduw is een afbeelding van de ziel. Bij den slaap is de geest weg, dan leeft hij elders, en droomen is dus geen bedrog voor de negers. De zielen der overledenen komen de menschenwereld nog bezoeken. De meesten zijn van kwaadaardigen aard. Met betrekking tot de geestenwereld, worden de negers slechts gedreven door één gevoel: vrees voor onheil. Geesten worden daarom verwenscht, bedreigd, vernietigd. Dit is zeer begrijpelijk. De eenige bekommernis van de negers is: leven, aangenaam leven. Nergens is de doodsbedreiging zoo intens als in Congo. De negers zijn blootgesteld aan alle gevaren van de natuur en den mensch. Zij hebben geleefd in eeuwen van slavernij, gevechten en rooftochten. Overal zien zij, of vermoeden zij, zichtbare of onzichtbare vijandelijkheid. Waar wij een louter ongeluk zien, zoeken zij naar de kwade hand der geesten van overlevenden of van vijandelijke menschen. Daarvandaan de macht, die zich weten te veroveren de geneesheeren, toovenaars, wonderdoeners, die alle aartsbedriegers zijn van een schuw en lichtge- | |
| |
loovig ras. Daar is b.v. de mattendokter. Hij werkt in een omheining van matten. Laat zich daarin met touwen voorttrekken, onder allerlei gedruisch. Plotseling valt het gedruisch stil en hoort men den dokter zich luidruchtig aanstellen. Dit gebeurt herhaalde malen tot hij ten slotte met een bebloed hoofd naar buiten snelt en dit hoofd in een rivier werpt. Men heeft herhaaldelijk vastgesteld dat dit het hoofd was van een krokodil of een rat: maar het moet gelden als het hoofd van den overwonnen kwelgeest. De koerdokter werkt in het openbaar. Hij werpt speren, loopt ten slotte
een hut binnen en komt er buiten met een bebloede speer. Een zoon van zulk een dokter heeft verklaard dat zijn vader zich met zijn nagels het tandvleesch kwetste en met het bloed zijn speer rood verfde: dit is dan het bloed van den overwonnen geest. Alle dokters gebruiken fetischen. De wonderlijkste dingen worden daartoe gebruikt: een stuk huid, nagels, tanden, vederen van dieren. Ook beelden. Die fetischen hebben geheime kracht op de natuurverschijnselen.
De toovenaars zijn meestal hoofdmannen. Zij worden evenzeer gehaat als gevreesd. Zij bezweeren de geesten en kunnen de kwaadaardige geesten verleiden tot het kwellen van hun medemenschen.
Er zijn tal van volksgebruiken in Congo, die men in onze beschaving nog terug vindt. Waaruit de spreker dan de gevolgtrekking haalde dat onze volksgebruiken denkelijk ook afstammen van het geloof aan geesten bij onze voorvaderen.
Op het Philologencongres heeft dr. Goossenaerts ook nog het oprichten bepleit van een soort werkbeurs voor philologie. Wanneer allerlei inlichtingen werden gecentra- | |
| |
liseerd zou heel wat nutteloos werk uitgespaard worden. Men zou in deze werkbeurs in de eerste plaats bibliographie zoeken, en verder bijzonderheden over een of ander onderwerp, dat men bijzonder bestudeert. Na bespreking, vindt men het meest practische dat men in de tijdschriften een vraagbus opent en dat men, bij de namen van de leden in de ledenlijst van het congres, de onderwerpen zou melden, waarover de leden inlichtingen zouden kunnen geven of zouden wenschen.
Daar werd eveneens bepleit het tot stand komen van een algemeen Vlaamsch tijdschrift voor alle vakken van philologie in den ruimsten zin. Dr. Van de Weerd, deelde als redactielid van de Dietsche Warande en Belfort, mede dat dit tijdschrift met 1 Januari a.s. het algemeen tijdschrift zal worden voor de taal-, letter- en geschiedkundige vakken. Mr. Leonard Willems wenschte, onder duidelijke instemming van de vergadering, waaronder heel veel R.K. geestelijken, dat de redactie van dit tijdschrift dan ook de verklaring zou afleggen dat het niet langer een uitgesproken confessioneel karakter zou hebben, maar werkelijk algemeen zou worden, zoodat ook anders denkenden vrijelijk daaraan zouden kunnen meewerken.
Wij staan op het einde van een zwaren dag. Reeds is het congres ten einde. Morgen alleen nog wandelbezoeken naar de eigenaardige monumenten van deze oude stad Gent.
Wij kregen nog een uitstekend kunstcongres in het Posthotel. Het was een gelukkige en verrassende verpoozing. Wat daar geleverd werd, in de aula van dit modern gebouw voor de rond tafels geschaarde congresleden, was van allerbeste muzikaal gehalte: Grieg, Mendelssohn, Vieuxtemps en vooral de oer-Vlaming Benoit. De toonkundige
| |
| |
Jef van Hoof begeleidde zelf zijn Psalm, die plechtig klonk uit den mond van een dame:
God, onze Heer, gij zijt de Heer der Heeren....
Wil 't jong geslacht aanhooren....
Red Vlaanderen uit zijn diepen val....
De dame droeg twee trouwringen: het was de weduwe van den op het slagveld gesneuvelden jongen Vlaamschen kunstenaar Joe English, en uit haar mond en hart klonk het dubbel aandoenlijk. Mevrouw dr. Doussy speelde uitstekend viool, en een declamator droeg René de Clercq's ‘Wat doen wij voor u, arm Dietsch’ op aangrijpende wijze voor.
Ik ben na de drukte van het gezellige feestmaal in de werkelijk stemmige en feestelijke zaal van het Hotel de la Poste ontvlucht om nog wat te kunnen schrijven. Ik vreesde uit de drukke gezelligheid niet weg te kunnen.
En gezellig was 't wel op dit congres van Vlaamschgezinde Vlamingen. Vooral op het laatst, als de leden der drie congressen bijeen waren.
Alle stijve decorum was zoek geraakt. Geen officieele personen. Van al de beschermheeren was er niemand. Van de ‘overheid’ waren trouwens dezer dagen alleen verschenen volksvertegenwoordigers. Gisteren Van de Vijvere, Baels en Siffer. Heden die van de frontpartij.
Al de schakeeringen van de Vlaamsche Beweging waren er vertegenwoordigd, het minst de bezadigden. Ook de kalmen, de stille doorzetters, de dragers van de Vlaamsche beschaving. En de vooruitstrevers.
Broederlijk bijeen. Wat door den oorlog en zijn nasleep gescheiden was, sloot hier, in rustiger atmosfeer van wetenschap, weer gemakkelijk aan. En het is zelfs gebeurd
| |
| |
dat de goede dr. P.C. Burger Jr. uit Amsterdam bij een gedeelte van de vergadering toejuichingen verwekte, toen hij sprak van hen die tijdelijk de grenzen over waren en zei dat verzoening toch eens zou komen.
Het congres moest staan in het teeken van de wetenschap. Zou zich niet rechtstreeks met de taalkwestie bezighouden. Toch lokte het een minutenlange, luidruchtige instemming uit, toen op de slotvergadering werd medegedeeld dat in de paedagogische afdeeling ‘de vader der gelijkheidswet’ - de oud-afgevaardigde Juliaan De Vriendt, die destijds de wet op de gelijkheid der beide landstalen er doorhaalde - een motie had ingediend, die ongeveer luidde als volgt: overwegende al de paedagogische nadeelen van een onderwijs gegeven in een vreemde taal, en al de paedagogische voordeelen van een onderwijs gegeven in de eigen taal, acht het congres den tegenwoordigen toestand onhoudbaar voor een beschaafd volk en eischt de algeheele vervlaamsching van het onderwijs van laag tot hoog.
Wij zouden ons niet met politiek inlaten, merkte schalks de voorzitter prof. Vercoullie op.
Maar de motie was voorgedragen en het congres had gesproken. En het was een opluchting in de vlaamschgezinde harten.
De congressen zijn zoo goed gelukt, dat op staanden voet besloten werd tot het houden van de volgende congressen, alweer te gelijk, nog a.s. jaar, in September, te Mechelen.
Er zal dan nog een vierde congres worden bijgevoegd: een congres van kunstenaars.
Een student uit Leuven, van der Borght, hield op de
| |
| |
slotvergadering een leuke toespraak om de aanwezigen op te wekken aandeelen te nemen in een Naamlooze Vennootschap tot het oprichten van een Vlaamsch Studentenhuis te Leuven. Er zal een ‘fortuin’ daartoe verzameld worden onder de oud-studenten: met minder dan een half millioen is men niet tevreden. Het zal niet worden een specifiek Leuvensch - d.i. katholiek - studentenhuis, zegt spreker, doch een algemeen Vlaamsch tehuis voor alle studenten van Vlaanderen.
Met het uitgeven van de verhandelingen zat men ietwat verlegen: boeken uitgeven is zoo kostbaar ten huidigen dage. Het voorbeeld van de Nederlandsche congressen, die besloten hebben tot het uitgeven van samenvattingen der mededeelingen, zal niet gevolgd worden. Aan verkorte mededeelingen op wetenschappelijk gebied heeft men al niet veel. De voorkeur zal men geven aan het laten verschijnen, onbekort, van de mededeelingen in de verschillende vaktijdschriften, die reeds bestaan. En is reeds een bloeiend Vlaamsch Geneeskundig Tijdschrift, er is een Natuurwetenschappelijk Tijdschrift, en een Technische Gids komt tot stand. Ook bestaat reeds een zeer goed Opvoedkundig Tijdschrift, en een tijdschrift voor folklore: Volkskunde. Verder zijn daar nog de Leuvensche Bijdragen voor de nieuwere philologie en de meer algemeene letterkundige tijdschriften.
Die tijdschriften, gepaard met deze congressen, luiden hoe langer hoe meer de Vlaamsche wetenschap in. Het licht van de zon kan niet geloochend worden. En: ‘le mouvement se prouve en marchant.’
N.R.C., 22 September 1920.
|
|