binnen; maar toch had ik hier graag eenige stambroeders uit ‘le Limbourg cédé’ gezien, de heeren Van Groenendael en Hustincx bijvoorbeeld, al was het maar om hun een voorsmaakje te geven van de wijze waarop, eventueel, ook in ‘gedesannexeerd’ Limburg, de Fransche taal niet zou opgedrongen worden.
Hoewel de gedwongen afwezigheid der Nederlanders uit Noord-Nederland - er waren Nederlanders uit België wèl aanwezig - ten zeerste betreurd werd, is het congres, waar ook Zuid-Afrikanen verschenen, Groot-Nederlandsch gebleven tot het einde toe, al trad de behandeling en bespreking van de Vlaamsche quaestie natuurlijk op den voorgrond.
Ik heb u reeds geseind hoe het ‘Wilhelmus’ herhaaldelijk en met geestdrift door de Vlamingen staande gezongen werd; ook de toespraken van de heer Merwe, den Zuid-Afrikaanschen afgevaardigde die toch over de grens was gekomen, van de Kamerleden Borginon en Van Cauwelaert, van de ongeëvenaarden voorzitter Berten Pil, het adres aan Noord-Nederland, ademden denzelfden Groot-Nederlandschen geest die sterker zal blijken dan al de hinderpalen door honderd pasvisa-weigerende regeeringen in den weg gelegd.
Een heugelijk feit was het gezamelijk optreden van de heeren Borginon, der Vlaamsche Frontpartij en Van Cauwelaert, der Vlaamsche katholieke Kamerfractie; en waar de verhouding tusschen beide groepen vaak van scherpen aard was, schijnt dit wel op een streven naar toenadering te wijzen dat alle Vlamingen die het wel meenen met hun volk en hun liefde voor Vlaanderen boven het engere partijbelang weten en durven te plaatsen, vreugdevol moet stemmen. Ook voor de toekomst van den nederlandschen stam, in een zijner meest bedreigde takken, heeft dit feit een niet