| |
| |
| |
De bond der malcontenten
Brussel, 23 September.
Als alles goed verloopt; als, namelijk, Kamer en Senaat erin slagen, voor plus-minus 10 October de nog zeer talrijke interpellaties af te haspelen en wetten te bespreken en te stemmen die zij op hunne agenda hebben, zullen wij op 16 November algemeene verkiezingen beleven, zooals wij er in geen vijf en twintig jaar meer hebben gezien. Die verkiezingen, gij weet het, moeten het leven schenken aan eene Constituante, die ons politiek leven ondersteboven gooien zal; de socialisten verwachten ervan, dat zij het getal zetels, waar zij over beschikken, tot zestig zullen doen aangroeien; de tegenwoordige katholieke regeeringspartij wordt er door met ernstige splitsing bedreigd: het Vlaamsch Verbond is er van nu af aan in geslaagd zijn minimum-programma gansch Vlaanderen door aan het meerendeel der tegenwoordige volksvertegenwoordigers op te dringen, met het gevolg dat wie niet meewil eenvoudig terzijde wordt gezet - het is het geval met den heer Woeste - of zijn heil heeft te zoeken op een lijst van oud-katholieken die nog alleen op den steun van de burger-kiezers der steden kan rekenen; vele tegenwoordige Kamerleden, waaronder lang niet oude krachten, bedanken dan ook voor den strijd. Die strijd, die onvermijdelijk tot een groote scherp-demokratische overwinning leidt, waar de Vlaamsche Beweging stellig haar deel in heeft, wordt, meer dan ooit, een klassen-, een kastenstrijd, en het programma van grondwet-herziening, door de tegenwoordige regeering opgemaakt, draagt er het zijne toe bij. Die herziening loopt over vijftien artikelen,
| |
| |
en daar zijn sommigen die zich in allen ernst afvragen, waarom de gansche grondwet, de instelling van het koningdom incluis, er niet in betrokken wordt. Gij weet, dat zij begint met de instauratie van algemeen en zuiver kiesrecht op 21-jarigen leeftijd. Verder wil de regeering, dat het nieuwe Parlement het bedrag van de vergoeding aan de Kamerleden op nieuwen grondslag vestigen zou. Bovendien dient de Senaat heringericht. De kolonie krijgt een cassatiehof. De autonomie der gemeenten wordt versterkt. De beruchte garde-civique wordt afdoend ten doode gedoemd. De koning krijgt het recht, bij gebleken oneenigheid tusschen beide Kamers of tusschen wetgeving en volk, zijn toevlucht tot referendum of plebisciet te nemen. En zoo komt er nog heel wat bij - buiten grondwetsherziening: afschaffing van art. 310 dat bestraffing van het aanzetten tot staken inhoudt en erkenning van het volle syndikaatsrecht, - dat aan ons publiek leven een nieuw uitzicht moet geven.
Bij al die mooie vooruitzichten denkt gij natuurlijk, dat België in blijde verwachting verkeert; dat alleen nog eenige opgedroogde aristocraten, dat nog slechts een vermolmde burgerij zure gezichten zet. Hewel, het spijt mij het te moeten zeggen, maar gij vergist u. Het valt zelfs op, dat juist zij, die men begunstigen wil, het luidst protest aanteekenen. Er is natuurlijk heel wat ontstemming, heel wat misnoegdheid, heel wat verontwaardiging, vooral bij menschen, die den mond vol hebben met het woord ‘vrijheid’ om hartgrondelijk te betreuren, dat oude en doortrapte politici, als de heeren Poullet en Van de Vyvere, om van den heer Helleputte te zwijgen, zich tot het verdedigen der Vlaamsche eischen laten verleiden; dat de intrek- | |
| |
king van art. 310 ongestraft tot dwang en geweldenarij gaat leiden; dat zelfs onder de bisschoppen geen eenheid van meening meer bestaat. Maar het zijn dezen niet die het luidruchtigst van hun misnoegen blijk geven: het is ons zeer democratisch leger, dat voor zijne roemruchtige praestaties een billijk loon vraagt; het is de klein-burgerij, het zijn de werklui, die met energie hunne malcontente gevoelens luchten. Opmerkelijk is dat zij zich van de groote parlementaire omwenteling, die wij tegemoet gaan, maar heel weinig aantrekken: zij zijn ontevreden om toestanden en nieuw-gestemde wetten, die met de aanstaande verkiezing maar heel slap verband houden. Dat die gemoedsbewegingen op de verkiezing een, misschien niet voordeeligen invloed zullen oefenen, staat echter van nu af aan vast. En daar juist wil ik het in dit briefje, dat maar half een politiek briefje is, over hebben.
Een kwart eeuw geleden stelde Rodolphe Salis, de stichter van den ‘Chat Noir’, zijne candidatuur voor de Fransche wetgeving met dit eenvoudige, enkelvoudige programma: ‘révision de la constitution tous les trois mois’. Hij genoot, naar ik geloof, weinig bijval. Hij zou er nog minder inoogsten bij de Belgen, tenzij hij zich als parlementair vechtterrein koos: vermindering van de levensduurte, pensioen voor gewezen soldaten, herziening van de wet op de huishuur, intrekking van de wet op den alkohol.
Want dat zijn de desiderata, waar het grootste deel van onze mindere borgeren het heil der Belgische toekomst in zien. Het syndikale recht laat ze koel, en zelfs, naar men bij rechte vermoeden mag, het zoo lang verwachte algemeen kiesrecht. De samenstelling van den Senaat kan ze niet warmer maken, noch het referendumrecht van den koning.
| |
| |
Eens was de garde civique een hoog geappreciëerd voorrecht: dat zij er niet om treuren ligt eenvoudig hieraan, dat zoovele andere beslommeringen al hunne geestelijke werkzaamheid opeischen. Zij willen niets anders meer, dan het leven even goedkoop te zien worden als voor den oorlog, mits men ze goed genoeg betale om den tegenwoordigen levensstandaard met waardigheid te kunnen dragen. Zij willen niet worden beschuldigd van kosteloos militarisme. Maar dat is 't ergste niet: zij willen alles, behalve hunne huishuur vermeerderd te zien, en beroofd te worden van het recht, sterke dranken te slijten.
Voor deze twee laatste punten van hun kiesplatform staan de zaken aldus: de eigenaar kreeg onlangs het recht, de huurceelen van voor den oorlog met 50 t.h. te vermeerderen; de huurders, zij, krijgen een zeker termijn om de huurceel op te zeggen; doen zij het niet, dan kunnen zij na den bepaalden tijd op straat gezet. Nu heerscht er onbetwistbaar woningnood, in zooverre dat de regeering barakken heeft laten komen en optimmeren om er.... vooral weerspannige huurders in te herbergen. Die weerspannigheid wordt trouwens door sommige bladen aangemoedigd, en het is geen zeldzaamheid meer, te zien hoe de meubelen, door den huisbaas op straat gezet, onverwijld weêr hunne oude plaats in gaan nemen, dank zij de behulpzame hand van verbolgen geburen. De citoyen Cochon en het raffut de Saint Polycarpe zijn inheemsch-Brusselsch geworden, en de huiseigenaars mogen zich al heel gelukkig achten als zij niet aan den lijve gewaar worden, wat het kost de wet te laten uitvoeren.
Wat de wet op den alkohol betreft: gedistilleerd mag niet meer gesleten; wèl mag het verkocht bij eene minimum- | |
| |
hoeveelheid van twee liter, en dan nog slechts buiten de drankhuizen. Voor de restauraties en hôtels wordt eene uitzondering gemaakt, mits het verbruik onder het eten plaats hebbe.
Ziedaar de geschilpunten: wij beleven er althans deze vreugde bij, ze vermoedelijk na de verkiezing door adhoc-verkozen Kamerleden in het Parlement te zien verdedigen. Want, bij gebrek aan een goedwilligen Rodolphe Salis, krijgen wij speciale kandidaten, die, in den kiesstrijd, de ‘classes moyennes’, de ‘Ligue des Locataires’, de ‘Fédération nationale des commerçants’, de dito der herbergiers, en tot zelfs de ‘Ligue du Souvenir’ vertegenwoordigen zullen. Het schijnt zelfs, dat een Bond der Eigenaars zich aan de zij van den Bond van Huurders zal scharen, want ook dezen willen van de wet op de huishuren niet weten, al zal het wel om andere redenen zijn. Van die kandidaten is er al één bij name bekend, die een hoogvlieger is, aangezien hij den oorlog in een tweedekker heeft doorgemaakt.
Wat het alles opbrengen zal? - De levensduurte wordt heel doelmatig door de regeering bekampt, al kan die kamp natuurlijkerwijze niet onmiddellijk bewerken wat alle Belgen zonder onderscheid wenschen. Aan de oud-strijders wordt zooveel beloofd, en zelfs gegeven dat ik waarlijk niet graag de opvolger van den tegenwoordigen minister van oorlog wou zijn. Het woningvraagstuk blijft, voor als na, een twistappel tusschen eigenaars en huurders. En wat de alkoholkwestie betreft: velen zijn van oordeel dat het belang der openbare gezondheid boven dat der herbergiers gaat, en de nieuwe wet lang niet streng genoeg is.
Eén ding winnen wij bij den twist: eenige verscheidenheid te zien brengen in den deze week begonnen kiesstrijd.
| |
| |
En bij de droeve tijden die wij beleven is dit zeker niet te versmaden.
N.R.C., 26 September 1919.
|
|