den Belgischen publieke wat veel is. Van den Blauwvoet is dienzelfden publieke voorloopig alleen duidelijk, overtuigend-duidelijk want binnen de nationale traditie, dat hij vliegt, zooals de haan met veel krop- en vlerkenbeweging kraait, en de leeuw, voor zooverre niet te Waterloo, bij Van Peene klauwt en bij Gezelle danst.
Op dat vliegen komt het aan, en dat had Baaske onmiddellijk begrepen. Baaske is de waard uit een zeer literaire kroeg. Nauwelijks had hij van den Blauwvoet vernomen, die vliegt als het storm op zee is, of diepzinnig verklaarde hij:
‘Mijnheer, ik begrijp dat. Ik begrijp, wat zij met dien Blauwvoet bedoelen. Zietde wel, ik ben, gij weet het, een duivenliefhebber. Ik ook ik heb er, van die blauwvoeten: ik bedoel ‘voyageurs’ met blauwe voeten. Hewel, als het storm op zee is, dan kunnen zij niet vliegen. Neen, mijnheer, zij kunnen niet vliegen als het stormt. Hewel, ik zeg u, als die blauwpoot, de blauwpoot van de flaminganten, wèl kan vliegen als het onweêr is, dan moet het een fameuze zijn, een ‘charel’, ‘ééne uit de duizend.’
En, zeer tevreden over zijne uitlegging:
‘De Blauwvoet, die moet iets zijn als.... de valavond.’
Waarbij, tot beter begrip, dient gezegd, dat bij valavond Baaske gaarne zit te schemeren, met ernst den grond der dingen bemijmert, de gewichtigste gebeurtenissen uit zijn bestaan memoreert, zijne liefste verlangens in zich rijpen voelt, en.... er doorgaans bij in 't slaap valt, wat hem geregeld ergert.
N.R.C., 22 September 1919.