| |
| |
| |
Feesten
I
Brussel, 19 Juli.
Van eene Vlaandersche vacantiereis terug, vol physieke miserie aan regen en rheumatiek, vol van de moreele ellende der waarnemingen en aandoeningen (ik doe er u later verslag over), in Brussel, in het Groot-Brussel dat zich voorbereidt tot grootscheepsch feestvieren.
Heb ik toegegeven aan persoonlijke stemming? Leed ik onder den druk van een zwoele onweêrslucht? - Toen ik vanochtend door de stad kuierde, zag ik wel dat men aan de openbare gebouwen de gasbuizen hechtte die in de algemeene feestverlichting moesten voorzien; in de Warande zag ik estrades optimmeren; talloos hingen, en loom, de Belgische en Fransche vlaggen. Overal affiches, met bloemige randen en in nationaal-kleurige lijsten, tot afkondiging van feestelijkheden en kostelooze schouwburgvertooningen. Maar naast de affiches andere, zuur-groene, waarop vermeld de groote meeting die overmorgen, dag dat Poincaré ons bezoekt, maar dag ook van de groote wereldstaking, plaatsgrijpt, en waarop de trompet van Demblon het einde der kapitalistische wereld zal profeteeren. Ik zie nog andere affiches, valsch-rozige, waarop een paar honderdduizend oud-soldaten elk tweeduizend frank per dienstjaar, en voor onze glorievolle verminkten, een pensioen van tien frank daags eischen. Het zijn de eenige affiches niet: er zijn daar nog anderen die lucht geven aan de Fransch-Belgische vriendschap. Andere weêr....
Neen, het ligt niet aan mij, zoo ik, dezen voormiddag,
| |
| |
een gevoel van malaise niet afweren kon. Die malaise, ik heb ze, als eene lucht-ijle stolp, over mij gevoeld van toen ik weer den Brusselschen bodem betrad. Wij leven in een vreemden tusschentijd; wij allen spelen in een interludium meê, waarvan wij het abnormale te beter voelen, nu men het grootsche feestvieren voorbereidt. Willen wij niet meêdoen? Staan wij weiger voor het eerste naoorlogsche nationaal feest, het nationaal feest van de zege, het feest der zoo natuurlijke verbroedering met Frankrijk? Niemand zou het durven beweren. Velen zelfs die de nationale plakbrieven met al hunne heerlijke beloften gulzig herlezen, die voor de socialistisch-bolsjewistische eischen misprijzend de schouders ophalen, die wel iets gevoelen voor de verzuchtingen van onze IJzer-helden maar hoog-ernstig de brauwen ophalen terwijl ze het woord ‘bezuiniging’ als eene sacramenteele formule prevelen. En men vindt zelfs maar weinig flaminganten die openlijk zouden durven beweren dat de taal der ‘Amitié's françaises’ hun gezwollen voorkomt. Meer: er is een zeer groote wil, zich dit jaar eens terdege te wreken op het vier jaar lang stil zitten de dagen van 21 Juli en volgende. Parijs gaf trouwens, nauwelijks een week geleden, het voorbeeld: het is een gebod, op deze feestdagen de ellende te vergeten, niet te denken dan aan de vreugde van verlossing en van zegepraal, niets te willen dan het gedenken en huldigen van dezen die ze bevochten.
En nochtans.... Het is vreemd, hoe weinig het, anders zoo intelligente, volk van Brussel schijnt te beseffen, dat er ten onzent sedert den wapenstilstand echte politieke wonderen zijn gebeurd. Wij hebben het mogen beleven, dat, in onze Kamer, de aankondiging werd toegejuicht van belas- | |
| |
tingen, die ons jaren lang zullen teisteren, en dat de belasting op het inkomen zoo goed als algemeen in beginsel werd bijgetreden: wij hebben een katholiek minister den lof hooren zingen van het achturenwerk, waar meer dan eens bloed voor gevloten heeft; wij hebben staatsarbitrage tusschen kapitaal en arbeid in een oogwenk werkelijk zien worden en welgevallig aangenomen door de eene als andere partij. Terwijl aldus het evenwicht der sociale weegschaal oversloeg naar den kant die, voor den oorlog, jaren aan een stuk, klaagde, dat hij te gemakkelijk omhoogging, dorst niemand meer te twijfelen aan de heerlijkheid van algemeen kiesrecht; het syndikale recht bracht zelfs het bolwerk der traditie, het personeel van het staatsbeheer, in opstand, zonder dat de regeering tegenstribbelde. Er is meer en beters; naast de theoretische overwinningen, die hunne waarde en beteekenis nog moeten bewijzen, staan de daden, de practische daden, die evenzeer als onze weerstand de bewondering der wereld afdwingen mogen: niettegenstaande de moeilijkheden, niettegenstaande de eischen der arbeiders, is, in zes maand tijd, ons spoorwegnet, zoo goed als geheel verwoest onder de bezetting, thans weer zoo goed als geheel in orde. Ik heb voor enkele dagen onze verwoeste streken nauwkeurig doorreisd: men werkt er zoo, dat het een heerlijk gevoel van vertrouwen geeft. Onze kolennijverheid bloeit veel rasser op dan men had durven hopen. Hetzelfde kan helaas niet gezegd van de Vlaamsche weef- en van de Waalsche metaalnijverheid, en onze hoogovens leveren steeds nog maar heel weinig af: te veel machines werden ontvoerd of systematisch vernietigd; maar de terugvordering gaat op bevredigende wijze
vooruit; het zal zoo heel veel maanden niet meer duren, dat er weêr
| |
| |
voor iedereen werk zal zijn, dat aldus de dure werkloosheid vermindert, dat wij zelf kunnen fabriceeren en uitvoeren. Dat alles, ik herhaal het, gaat met reuzenstappen vooruit. Zooals ik voorspelde zullen de algemeene verkiezingen midden-November plaatsgrijpen: het brengt ons, zoo niet politieke veiligheid, dan toch de zekerheid, de rust, die ons thans zoozeer ontbreken. Zelfs inzake Vlaamsche Beweging biedt de evidentie der cijfers misschien eene oplossing. En zie, dit zijn de resultaten van nog geen drie kwartaal wapenstilstand, - want vrede kan men het niet noemen.
Neen, vrede is het nog niet, en dat juist voelde ik vanmorgen onder het wandelen. De reusachtige spanning, met hare zeer te waardeeren en hoog te achten gevolgen, heeft nog niet vermocht te leiden tot vertrouwen en tevredenheid. Met massa's zijn dezer dagen onze soldaten gedemobiliseerd: de meesten staan voor eene toekomst, die horizonlooze ijlte beteekent. Terwijl de staat de geweldige pecuniaire last van de arbeidloosheid tracht te verminderen, is de individuëele status van werkman tot patroon nog geenszins in het reine getrokken. De staatsbeambten krijgen wel een, trouwens geringen, duurtebijslag: hunne wedde wordt nog steeds berekend op den standaard van twintig jaar her, hetgeen een intellectuëel proletariaat in het leven roept dat niet langer gedwee schijnt te willen blijven en dat gevaarlijker kan worden dan het proletariaat der arbeiders; wat de mindere staatsbedienden - spoor, post, telegraaf - betreft: zij houden het stakingsdreigement als een aanhoudend Damocles-zwaard over het hoofd der regeering die, noodgedwongen, al heel wat toestond en nog meer hopen liet; die welgevallig het spoor der tege- | |
| |
moetkoming bewandelt; die, meer dan ooit gebeurde, aan onderhandelingen toegeeft, maar.... de verantwoordelijkheid draagt van onze nationale financiën, en aan dewelke men nu en dan, hier en daar, verkwistingen verwijt.....
Het Brusselsche volk ‘ne s'en fait pas’, doorgaans. Het weet heel wat te dragen voor het klaagt of dreigt. Onder de bezetting heeft men het lichtzinnig genoemd, zonder steeds het heldhaftige van die lichtzinnigheid in te zien. Het is goedaardig en, hoe spot-graag ook, toegevend, en van die hoedanigheden heeft het geen afstand gedaan. En nochtans....
Lezer, ik ben nu juist geen pessimist, aangezien ik sedert drie lustra een Brusselaar ben. Kon ik er echter aan doen, dat hedenmorgen nog de stemming van Brussel zoo weinig feestelijk was?
N.R.C., 26 Juli 1919.
|
|