| |
| |
| |
De tweede interpellatie
Brussel, 6 Juni.
De heer Van Cauwelaert had het met breed gebaar aangekondigd: de oorlog was aan de regeering verklaard. ‘Met den rug gekeerd naar de bank der ministers’, het zijn ongeveer zijne woorden, richtte hij zich tot het Vlaamsche volk met de verklaring, niet te zullen rusten vóór de regeering kleur had bekend in zake de Vlaamsche eischen, zooals samengevat in de drie punten van het programma des Vlaamschen Verbonds. Redenen - men noeme ze voorwendsels, zooals sommigen doen - om die regeering in het nauw te brengen, zijn er te over: gevangen binnen den tekst der Troonrede van 22 November, zou zij door de mazen van het net niet glippen; de Vlaamsche volksvertegenwoordiging had ze feitelijk in hare vuist; die vuist zou dichter en dichter worden geknepen, naarmate duidelijker de onwil onzer bewindvoerders bleek. En inderdaad, zelfs de heer Franck werd in den Standaard aangeklaagd: hij, de voormalige ‘kraaiënde haan’, werd ervan beschuldigd, door ‘ministeriëel snot’ aangetast te zijn. Wat dan te zeggen van de andere ministers, die nooit of te nimmer blijk van Vlaamschgezindheid hadden gegeven!
De felheid van Frans van Cauwelaert wordt toegeschreven aan electoralisme. Hij bereidt, meent men, zijne verkiezing. En hetzelfde wordt beweerd van al wie op Vlaamsch gebied, aan zijne zijde staat. En nu lijdt het wel geen twijfel dat aanstaande verkiezingen steeds een prikkel zijn tot het, zij het overdreven, vooruitkomen, met wat den kiezer welgevallig zijn kan. Is het echter in deze
| |
| |
niet bekennen, dat een aantal kiezers verklaringen als deze van Frans van Cauwelaert.... eischen; dat zij ze bij voorbaat bijtreden en er de voorwaarde van hunne stem van maken? Heel de Antwerpsche katholieke bank, verzekerde baron de Kerchove d'Exaerde - die voor het eerst blijk gaf van zulk een openlijk flamingantisme -, treedt het programma van het Algemeen Vlaamsch Verbond bij, en, wat Minister van State Segers ook aan kritiek op de houding van Van Cauwelaert e.c. hebbe laten hooren: tot die Antwerpsche bank behoort hij, en te gepaster ure zal ook hij daar wel blijk van geven. Aan de gezindheid van minister Aloïs van de Vijvere, gekozen in West-Vlaanderen, valt niet meer te twijfelen. Minister Joris Helleputte trad onlangs in eene gesloten vergadering bij, hij die gekozen werd door Limburgers; Minister Poullet, voorzitter der Kamer, die door Leuven naar de Kamer gestuurd wordt, maakte ze openlijk tot de zijne. En de groep-Kamiel Huysmans, die te Antwerpen tegen de ‘bezadigde’ socialisten van de kleur-Terwagne staat, gaat op zijn minst zoover als de aanhangers van Frans van Cauwelaert. En.... electoralisme? Goed, mits men erbij aanneme, wat zonneklaar is, dat te Antwerpen zoowel socialisten als katholieken hunne vertegenwoordigers gaarne de Vlaamsche beginselen hooren verkondigen, wat ook het geval is met de katholieken uit West-Vlaanderen, Limburg en Vlaamsch-Brabant. Heel het Vlaamsche land dus, behalve Oost-Vlaanderen, zou dan aan zijne vertegenwoordigers Vlaamsche verklaringen opleggen, willen dezen herkozen worden. En symptomatisch is dit wel.
Waarmede nog niet is gezegd, dat geheel de bevolking van die gewesten Vlaamsch gezind zou zijn. Natuurlijk
| |
| |
niet. Immers, en ik zei het in een vorigen brief: de Vlaamsche strijd is in den laatsten tijd een kastenstrijd geworden, die vooral woedt in het meer-industriëele Oost-Vlaanderen. Daardoor is de onthouding van Oost-Vlaamsche, trouwens als Vlaamschgezind bekende volksvertegenwoordigers, vooralsnog te verklaren. Die kastenstrijd lokt natuurlijkerwijs te heftiger verzet uit, dat hij verwoeder aan den dag komt. Het gaat hier echter, men kan het zich niet verhelen, tusschen eene minderheid en eene meerderheid, en - wij leven onder parlementair regiem, in een democratischen tijd. Daar kan bedoelde minderheid voorloopig niets aan veranderen. Zoodat de Vlaamsche kansen feitelijk veel beter staan dan men oppervlakkig uit de heftige Kamerdebatten zou kunnen afleiden.
Dr. Van Cauwelaert heeft deze twee laatste dagen zijne.... kiespropaganda weêr voortgezet. Het is de tweede interpellatie geworden van eene reeks, die men niet voor afgesloten kan houden. En, al is zij minder belangrijk, dewijl minder algemeen dan de eerste geweest, hare beteekenis heeft ze toch wel, daar zij de elementen van den strijd bevestigt en nader omschrijft.
Gij weet waar het om gaat. Kort vóór het uitbreken van den oorlog had de regeering er toe besloten, twee Vlaamsche normaalscholen, eene voor onderwijzers, de andere voor onderwijzeressen, op het gebied van Groot-Brussel te openen. Daartoe werd, wat de tweede betreft, door de ambtenaars van het Belgisch ministerie overgegaan: een lokaal werd te Laeken gehuurd; weldra werd de school door ruim vijftig meisjes bezocht, terwijl een dertig kinderen naar de oefenschool kwamen. Van activisme kon daar geen sprake zijn, dan later: een paar verdachte leerkrachten
| |
| |
en eene minder betrouwbaar econome werden er aan toegevoegd door de keurings-administratie. Het bestuur bleef echter loyaal-Belgisch, en de geest der school eveneens.
Het ongeluk echter wilde, dat het Vlaamsche ministerie het lokaal aankocht: het bracht heel de school in slechten geur, en toen met den terugkeer van het Belgisch regiem, de reactie uitbrak tegen al wat onder Duitsche bezetting was ingesteld, moest daar ook de school van Laeken onder lijden. Minister Harmignie sloot ze. Hij ontving echter heel wat klachten, o.a. van leerlingen die aldus hare toekomst bedreigd zagen; hij zag trouwens in dat die normaalschool wel degelijk eene Belgische inrichting was: hij besloot ze te heropenen.... in een ander lokaal. Dit antwoordde hij aan Frans van Cauwelaert, die zich met de verklaring tevreden stelde. En - al werd het jammer gevonden dat de leerlingen in elk geval een jaar zouden verliezen - de interpellatie zou kunnen als doelloos worden beschouwd, als zij geene aanleiding had gegeven tot eene redevoering van Kamiel Huysmans, die, bij de eerste interpellatie belet, thans lucht kon geven aan zijne overtuiging, met veel aandacht en weinig onderbrekingen werd toegehoord, en die in hoofdzaak als nieuws het voorstel van eene splitsing in het ministerie van wetenschappen en kunsten bracht. Hij verklaarde zich niet alleen tegen politieke, maar ook tegen administratie-scheiding in alle andere, ministeries: daar komt immers de oplossing van zelf, als men aan iedereen toelaat zich te bedienen van de taal die hij verkiest. Het is een zaak van innerlijke politie; zijn er ambtenaars voorhanden, in staat eene Vlaamsche zaak zelfstandig in het Vlaamsch te behandelen, dan is de oplossing gevonden en eene scheuring overbodig,
| |
| |
om geen erger woord te gebruiken. Het wordt echter anders in een ministerie waar tweetaligheid berust op de dubbele kultuur van het land. De kultureele nooden der Vlamingen zijn niet de kultureele nooden der Walen. Om de eene te begrijpen en te behandelen moet men Vlaming, om de andere te beredderen moet men Waal zijn. Het zou heel zeker de eendracht van het land bevorderen zijn, de belangen van de Vlaamsche kultuur niet aan het onbegrip van een Waalsch ambtenaar toe te vertrouwen, en omgekeerd. Die eendracht immers dient op tevredenheid, of het besef van rechtsbehoud te berusten. En daar zou de voorgestelde splitsing toe kunnen leiden.
Aldus, naar ik meen, de grondgedachte van Huysmans. Ik geef ze u, objectief, als een nieuwe factor in de staatsregeling, die, in het oog van velen, de Belgische eenheid moet bevestigen.
Want men moet er niet blind voor zijn: de tegenwoordige status der natie laat velen onbevredigd, en de Walen blijken hierbij het minst-tevreden van al. Terwijl de Vlamingen, die voor de activistische drijverijen boeten, zich voor een goed deel van alle scheidingspolitiek eerder afkeerig blijven toonen en meenen, dat eene aanpassing op de bestaande toestanden voor de onderscheiden ministeries volstaan zou om ieder vrede te schenken, gaan de Walen verder. Het is gebleken op het jongste Waalsch congres: men heeft er allerlei stelsels verdedigd, die veel meer beteekenen dan zulke aanpassing. Sommigen, geleid door den heer Remouchamps, staan het ‘bilateralisme’ voor: een soort dubbel parlement, dat niet heel ver van politieke scheiding afstaat. Anderen verkiezen het regionalisme van den heer Buisset, dat vooral rekening houdt
| |
| |
met de dubbele kultuur van het land. De dichter Albert Mockel ziet geen gevaar in eenvoudig federalisme; terwijl de heeren André en Pastur de gemeentelijke zelfstandigheid, bij ons sedert de Middeleeuwen zeer sterk, willen uitbreiden tot de provincie, in dezen zin, dat het land in vijf gewesten zou zijn verdeeld: een stelsel, dat aan het staatsverband van Zwitserland en van de Vereenigde Staten doet denken.
Dit alles is natuurlijk nog toekomstmuziek: de ‘assemblée wallonne’ heeft nog geen uitspraak gedaan, en men kan met eenige stelligheid beweren, dat dit niet zoo spoedig gebeuren zal. En, zelfs waar dit reeds ware gebeurd, dan zou het nog geene werkelijkheid wezen. Ik vermeld het dan ook alleen als eene aanwijzing van hetgeen in de hoofden en gemoederen omgaat. Intusschen wijst er Destrée met stelligheid op, dat de ‘Assemblée wallonne déclare sa ferme volonté de maintenir la nationalité belge’, en dat is zeker ook wel het standpunt van zoo goed als alle Vlamingen. Zal 't verkeeren? Op de toekomst moeten wij niet vooruitloopen. Maar dat genoegdoening aan de Vlamingen de eenheidsgedachte niet dan versterken kan, staat vast. En het weze hier nogmaals herhaald: hiervoor zal van de aanstaande verkiezing heel wat afhangen.
N.R.C., 18 Juni 1919.
|
|