wellicht dan te Brussel. Nochtans is ook dáár het volk, het eigenlijke volk, bekeerd. En dit is nog veel meer het geval op het ruime platte land waar de geestelijken, die als aalmoezenier of brancardier in het veld stonden, niet meer aarzelen, met proselietendrift hunne Vlaamsche overtuiging uit te zaaien.
Aldus, op het oogenblik van de Vlaamsche interpellatie, het volk; aldus de Kamer die het volk niet vermocht te volgen en nog gaarne verwijlt in de atmospheer der jongste November-dagen. Daardoor wordt duidelijk, waarom de interpellatie niet heeft opgebracht wat sommigen ervan verwachtten. Er komt bij, dat zij zoo goed als geïmproviseerd was. Zij is het natuurlijk gevolg van eene vraag, door den heer Van den Perre gesteld aan den bevoegden ministers, nopens het verbod-van-verspreiding van sommige Vlaamsche boeken aan het front: zij drong zich derhalve van-zelf op, veel meer dan dat zij haar oogenblik zelf gekozen had. Zij werd daarenboven vervroegd door het vervallen van een ander punt aan de agenda. Dit bracht de beeren Van de Vijvere, Van Cauwelaert en Van den Perre in een minder gunstige positie. Dat zij den strijd aanvaardden en zelfs, niettegenstaande alles, uitlokten, pleit voor hunne overtuiging, maar het staat vast dat betere omstandigheden hun betere bewapening zouden hebben bezorgd. Eene Kamer met minder illusies en met meer werkelijkheidszin zou zoo met minder vooringenomenheid en meer kritischen zin de discussie hebben aanvaard. Meer tijdruimte, betere keus van het gepaste oogenblik zouden eene stiptere documentatie, minder zweving in de aantijgingen tot gevolg hebben gehad. De opgewondenheid der Kamer was er niet naar, bepaalde beschuldigingen, vastomlijnde feiten