of den spoorslag gaf tot het bijeenroepen van taalkundig-historische congressen; dat hij jonge artisten opspoorde en nog-onmondige studenten om zich heen verzamelde, het had maar één doel, zooals het van ééne zelfde vleeschgeworden gedachte uitging: de geestelijke heropbeuring van zijn geboorteland.
Men verweet hem gebrek aan vasthoudendheid, aan doordrijvingskracht: het is alsof men hem een te veel aan ideaal zou hebben verweten. Mac Leod, prachtige ‘professeur d'énergie’, was dit in de eerste plaats als aanzetter, als krachtwekker. Over de waarde van het wetenschappelijke werk, door hem zelf gepraesteerd, vermag ik niet te oordeelen; als paedagoog was hij echter buitengewoon; het levende, oproepende, aanschouwelijk-makende van zijn onderwijs was alleen bij dat van een Pirenne te vergelijken. Maar het is vooral als gecultiveerd flamingant dat ik hem waardeeren kan, en, mag hier het gebrek aan doorzettingsvermogen met eenigen grond aangenomen, dan is tevens te erkennen dat het dient toegeschreven, eerst aan den omvang van het gekozen en steeds uitdeinend arbeidsveld, ten tweede aan de onbaatzuchtigheid van den mensch, ten derde - en vooral - aan de eerlijkheid, de abrupte grootheid van het karakter.
Mac Leod bezat het argelooze talent, zich vijanden te maken, en het is eene eer, voor wie met hem heeft omgegaan, zijn vijand niet geworden te zijn. Hij riep ontwerpen - dat eener Vlaamsche Universiteit o.m. -, hij riep vereenigingen - zooals ‘Dodonaea’ -, en congressen - als dat voor Genees- en Natuurkundige wetenschappen - in het leven. Waren zij echter op weg van verwezenlijking of van bloei, dan liet Mac Leod ze heel dikwijls los, zonder