| |
| |
| |
Op audientie
II
Bij minister Jaspar
Brussel, 10 December.
Toen ik den heer Jaspar, onzen nieuwen minister van oeconomische zaken, om eene audiëntie vroeg, was ik bij voorbaat zeker van het antwoord. Niet dewijl ik met hem vriendschappelijke betrekkingen onderhoud, maar omdat ik zijn karakter ken, dat open en mededeelzaam is, en geheel in overeenstemming met zijne nerveuze en uitstralende, zijne medesleepende en stichtende werkzaamheid. Ik heb hem leeren kennen en waardeeren onder den oorlog, in de ‘Société Générale’, die het centrum was en als het brandpunt waar het Nationale Comité, dat nieuwe Belgische Parlement, zijne krachten in samentrok tot sterkere irradiatie, en op de déjeuners der ‘Taverne royale’, waar die krachtige actie hare verpoozing vond, weldadig en opwekkend als de vergaderingen der ‘Générale’-zelf, bemoedigend in de vervolging en in het verzet, vruchtdragend in de ideeën die er werden gezaaid, in de ontwerpen die er ontstonden. Henry Jaspar was er, met Louis Franck, de ziel van. Deze twee mannen, die tot twee tegenstrijdige partijen behoorden, vulden er elkander prachtig aan, de eerste ééne fijnheid en vlugheid, de tweede van inzichten breed en forsch; beiden gloeiend van krachtdadige vaderlandsliefde, die echter uiting vond, bij den eene in geestigen speurzin, bij den andere in een mild optimisme. De eerste zeer goed in staat alle hinderpalen te ondermijnen, te doorboren met zijn scherpen geest; de andere over alle hinderpalen
| |
| |
heenziende en ze als het ware negeerend, waren beiden tegen wankelmoedigheid beter dan eene remedie, een probaat prophylactisch middel, dat beter dan vertrouwen inboezemde: dat eene warme vriendschap stichtte.
Op die vergaderingen was de heer Jaspar de eenige katholiek: de vriendschap die hij tot zich trok was er te minder dubbelzinnig om. Hoe kon het immers anders?: de bijzondere werkzaamheid des heeren Jaspar was er naar, om de sympathie te wekken en levendig te behouden; hij had het op zich genomen, de zorg, het behoud voor onze kinderen te verzekeren. Want het zijn onze kinderen die onder den oorlog het meest geleden hebben; op sommige tijdstippen is de kindersterfte schrikbarend geweest, en de verzorging ervan uiterst moeilijk; tuberculose in al hare vormen: longtering, oogziekten, scrofulose-rachitis teisterde de eerste jeugd; de verschrikkelijke ondervoeding, zorgde voor tallooze candidaten; het arbeidsveld dat Jaspar zich gekozen had was niet te overzien. Dat hij het bewerkte met een weêrgaloozen ijver, die voor zijne medewerkers een tyranische spoorslag was: hoe kon het anders, of hij verwekte er eene algemeene genegenheid door die berustte op innige dankbaarheid? Henry Jaspar had de toekomst van het ras, van het land in zijne handen: hij heeft, men kan het zonder overdrijving zeggen, die toekomst gered. België heeft tegenover dien jeugdigen, levensgretigen, scherp-schranderen man eene groote schuld aangegaan. Daar was de ministerzetel hem door den koning toevertrouwd - hem die buiten de strijdende partijpolitiek stond - eene belooning voor.... die vol wolvenijzers en schietgeweren ligt, en, na al den oorlogsarbeid, eene verdubbelde krachtinspanning vergt; die Jaspar echter
| |
| |
met erkentelijkheid heeft aanvaard, omdat hij nu eenmaal de werkzaamheid-zelve is, en het hem toelaat, zijne taak met verzekerde uitslagen voort te zetten.
‘Ik heb me nooit zoo levenskrachtig, zoo opgewekt gevoeld als in deze laatste veertien dagen,’ zegt hij mij onmiddellijk. ‘Gij stelt u moeilijk voor wat er hier te verrichten is, maar.... juist daardoor.... Mijne hulpmiddelen zijn nog steeds beperkt: een secretaris-generaal, eene dactylografe en een auto: daar moet ik voorloopig alles mee doen. Want personeel heb ik nog niet: de lokalen lieten niet toe het te plaatsen; ook hier was het een ongehoorde rommel; onder dit kabinet stak het vol munitie, hetgeen niet zonder gevaar was; en overal elders was het terdege onbewoonbaar gemaakt. Het heeft ons echter niet belet, te werken: en nu zijn wij al prachtig op dreef. Er was weliswaar in Le Havre heel wat voorbereid: eene zeer belangrijke documentatie, waar wij echter nog niet geheel over beschikken, en die trouwens geen rekening kon houden met hetgeen hier in het land gebeurde; daar was de toenmalige minister alleen op de hoogte van, en.... die had zooveel om het lijf dat waarlijk van hem niet meer te verwachten was dan hetgeen hij heeft verricht, - en dat is verre van gering. Dat beteekent, bijvoorbeeld, al wat wij van onze gealliëerden verwachten mogen, wat ons is toegezegd, en wat ons van nu af aan op prachtige wijze bereikt. De hulp van onze vrienden heeft zich reeds laten gelden in daden, waar wij over heel kort van genieten zullen; reeds plukken wij de vruchten van de diensten die wij hun hebben bewezen; zij betoonen hunne dankbaarheid op grandioze wijze: onze eigene dankbaarheid zal nooit groot genoeg zijn, zij dient in de eerste plaats
| |
| |
te gaan naar onzen koning, die hierin als tusschenpersoon groote diensten bewijst. Anderdeels ben ik verbaasd geweest over den werklust van onze bevolking; na vijftig maanden lijden kon men eenige natuurlijke depressie, eene inzakking der krachten vreezen; daar is echter niets van: ik word bestormd door vragen, die alle de kracht van ons volk bewijzen; ook hierin is België België gebleven, en gij kunt niet denken met welke groote vreugde en hoop het mij vervult. Ik stel vast dat onze toekomst verzekerd is, voor een goed deel door onze bondgenooten de Engelschen en de Amerikanen, maar in de eerste plaats door de Belgen zelf: het verlicht mijne taak, omdat ik weet op welke hulp en op welke onverwoestelijke energie ik rekenen kan.
Hoe ik mij nu die taak voorstel? - Het ligt in de lijn der nationale traditie van dit liberale land, dat de economische wederopbouw van België moet geschieden door de industrieëelen en handelslui zelf. De plicht en de arbeid der regeering moet erin bestaan, daartoe gemak te verschaffen en er contrôle op uit te oefenen. Wij steunen op vrije concurrentie, omdat naar ons oordeel de staat een slecht industrieel, een onvoldoend handelsman is; toezicht is echter noodig om anarchie en hamsterpraktijken tegen te gaan; terwijl tusschenkomst van de regeering voor de bevoorrading van nijverheid en handel eene vereischte was.
Toezicht en hulpvoorziening nu zijn op volgende wijze verzekerd. Eerst dan voor de nijverheid: licencie wordt alleen aan groeperingen, aan vakbonden toegekend. Iedere nijverheidstak - er zijn er achttien - zendt een afgevaardigde naar een middencomité, dat in verbinding staat met
| |
| |
de Ciriab, of zoo gij het liever hebt: met de C.I.R.I.A.B., of om het duidelijker uit te drukken: de “commission interalliée pour la reconstruction industrielle et agricole de la Belgique”. Deze, die de productie vaststelt, verdeelt ze ook over de wereld. Het middencomité of “Comptoir national d'achat” (de naam drukt de bedoeling uit) ontvangt de bestellingen der nijverheidsgroepeering, en voert ze naar gelang van nooden en mogelijkheden uit. Aldus krijgt ieder volgens behoefte en voorraad, zoodat oneerlijke of onbillijke mededinging is uitgesloten, alle accaparatie en elke handicap onmogelijk wordt gemaakt. - Voor den handel was de werkwijze wat moeilijker. Wij hebben aansluiting gezocht met de syndikale kamers; ook hier werkt het “Comptoir national d'achat” als naamlooze vennootschap mee, altijd onder ons toezicht, en in aansluiting met de Ciriab. Intusschen is alvast vergunning verleend aan de kolenmijnen en aan de openbare diensten.
Maar ik heb niet alleen de wederopbouw van nijverheid en handel onder mijne bevoegdheid. Men heeft mij toegestaan, de kinderzorg te blijven verzekeren: dat is nu eenmaal mijn levenswerk. Doch er is nog meer: er is de oorlogsschade die te vergoeden is, en dat is een heele taak. Ik heb er mij met hardnekkigheid voorgespannen, en - ziehier!’
En de minister toont mij vier dossiers: vier ontwerpen van wet met de erbij-behoorende memories van toelichting.
‘Zij worden Woensdag op het bureel der Kamer neergelegd’, zegt de minister met gewettigde voldoening. ‘Zij loopen, de eerste over de schade geleden aan roerende en onroerende goederen, en berust op de beginselen, die de Fransche wet ten gronde liggen; de tweede, over de
| |
| |
schade aan personen geleden, en die vergoed wordt door gelden en andere tegemoetkomingen; de derde betreft de oorlogsweezen; de vierde gaat over de invaliden: zij voorzien het instellen van publieke inrichtingen van werken, enz.’
IK druk den heer Jaspar mijne bewondering uit, en mijn dank die, in mijne innigste bedoeling, meer is dan een persoonlijke dank. Hij heeft mij geestelijk ontroerd: de Belg, die ik ben, kan niet dan dien anderen Belg erkentelijk zijn.
De heer Jaspar heeft echter een afwijzend gebaar: ‘Ik ben nooit zoo gelukkig geweest,’ zegt hij.
Nooit was zulk geluk verdiend: nooit immers was het zoo weinig egoïstisch.
N.R.C., 13 December 1918.
|
|