| |
| |
| |
De nieuwe dagen
X
Het nationaal ministerie
Brussel, 20 November.
Een dik mistgordijn is heden over de stad neêrgedaald. Wat verdoezelende lichtvlakken als de verre weêrschijn van een brand; de ebbe en vloed van een mompelende zeezang; daarboven uit het galmen van forsch gehamer zijn alles wat men verneemt van het Brussel, dat zich tot den feestdag-bij-uitstek: de intrede van Koning Albert aan het hoofd van zijn leger, toebereidt. Het laat mij eenige afzondering toe. Ik gebruik ze om de revue te passeeren van de uitstekende mannen, die ons Nationaal Cabinet uitmaken.
Laat ik beginnen met eene voorafgaande bemerking, die wel van het hoogste belang is, en het zekerste teeken, dat wij een nieuwen tijd ingaan. Ik schreef u reeds, dat voortaan de Eerste Kamer van ons Parlement zal bestaan, voor een goed deel, uit vertegenwoordigers van Belgische belangen en ‘arbeidsvelden’. Dat men eindelijk in ons land gaat begrijpen, dat de onderscheiden takken van onze nationale werkzaamheid nog het best gediend worden door menschen van bijzondere bevoegdheid; dat wij, om het aldus uit te drukken, ‘l'ère des compétences’ ingaan, zooals één der nieuwe ministers het noemt, wordt bewezen door dit andere feit: waar het hoort, zullen bij de ministeriëele departementen raadsheeren worden gevoegd, een soort staatsraad, die elke in behandelde zaak met kennis van
| |
| |
zaken belichten zal. In dit oude land van electoralisme en nepotisme beteekent dit een ommekeer van laag tot hoog; wat het land er bij winnen zal is nauwelijks te overzien; maar dat het bij onzen heropbouw, economisch en anders, van het allergrootste nut zal wezen, zal wel van nu af aan door ieder worden ingezien.
Dat de keus van de ministers-zelve uitnemend mag worden genoemd, als men de tegenwoordige partij-verhoudingen - die binnenkort belangrijk kunnen gewijzigd worden - in het oog houdt, valt buiten kijf. Wenkbrauwen hebben zich gefronst bij het lezen van namen als de Broqueville, Renkin en Harmignie. De katholieke partij beschikt echter vooralsnog over ruim de helft der Kamerzetels, en.... in die meerderheid had men wel slechtere keus kunnen doen. De nieuwe verkiezingen, die in uitzicht zijn, kunnen trouwens groote verandering brengen in de samenstelling van het parlement, zoodat wachten geboden wordt en geduldoefenen aanbevolen.
De ministers, wier naam ik daar noemde, hoeven geen presentatie: zoo goed als ik, of beter misschien, weet gij welke rol de Broqueville, onze ex-premier, in Hâvre gespeeld heeft. Renkin, hij, die men als stoere werker ook in de tegenpartijen steeds geacht heeft, vindt in het ministerie van spoor, post en telegraaf ongetwijfeld een prachtig proefveld voor zijn energie. Wat den heer Harmignie betreft: hij is de nestor van het nieuwe kabinet; wat hij op oeconomisch gebied gepraesteerd heeft, hij die nu voor den oeconomischen opbouw van het land te zorgen zal hebben, is mij niet goed bekend; maar het is zijn ministerie, dat den eersten staatsraad krijgt, zooals hierboven omschreven, zoodat van een nationaal
| |
| |
standpunt uit, hieromtrent geen vrees hoeft gekoesterd.
Van het oorlogskabinet uit Hâvre blijven, naast Broqueville en Renkin, slechts over Van de Vijvere, Van der Velde en Hijmans. De eerste wordt van nu af aan aangevallen om zijne Vlaamschgezindheid. Deze vlaamschgezindheid is van betrekkelijk jeugdigen leeftijd: zij is in Hâvre geboren; laat ik zeggen, dat zij er den Vlamingen grooter vertrouwen door inboezemt. Gij herinnert u misschien dat Van de Vijvere in de politiek debuteerde als katholiek wethouder van Gent; de hoedanigheden die hij daar ontwikkelde brachten hem in het voor-oorlogsche kabinet De Broqueville. Jong-katholiek is minister Van de Vijvere in de eerste plaats een noest werker, veel meer dan een politiek drijver. Zijn plaats in een nationaal ministerie was zoo goed als aangewezen.
Al spreekt het van-zelf dat hij, naar alzijdige beteekenis, in de schaduw staat van iemand, als Emile van der Velde. Ook deze heeft sedert lang bij den lezer geene introductie noodig. Niet meer trouwens, dan den liberalen leider Paul Hijmans. Deze aanstelling is den Vlamingen niet bijzonder sympathiek. Laten zij niet vergeten dat de heer Hijmans minister van buitenlandsche zaken blijft, en dat hij in deze hoedanigheid aan heel het land door zijn groot talent diensten bewezen heeft, die men niet mag onderschatten of vergeten.
Maar ik verhaast mij te komen tot de homines novi van ons nationaal ministerie. En onder dezen noem ik in de eerste plaats Louis Franck. Een groot gevoel van bewonderende dankbaarheid welt mij uit het hart, terwijl ik dien naam neerschrijf. Ik had het voorrecht, Louis Franck heel den tijd van de bezetting aan het werk te zien.
| |
| |
Die overweldigende werkzaamheid, ik heb ze hier in der tijd geschetst; het land zal er alle waardeering voor behouden, als een plicht der erkentelijkheid. Leider van den weerstand tegen den vijand, op politiek als op bestuurlijk gebied, had Louis Franck geen andere wapenen dan zijn moreel gezag: het imponeerde den tegenstander zoó dat hij den krachtdadigen man in langen tijd niet aandorst. Alle werk moest onderduimsch gebeuren: de Vlaamsche anti-activistische actie, die hij met Vermeylen voorging en die heden openlijk hare uiting vindt in het Manifest, dat gij hiermede afgedrukt vindt; zoovele andere vaderlandsche arbeid die tot prachtige uitslagen leidde en die zonder hem ongedaan zou gebleven zijn. Ik herinner mij de politieke Donderdag-déjeuner der ‘Taverne Royale’, waar het voorbeeld en het woord van Franck onze parlementsleden zoo dikwijls galvaniseerde; ik herinner mij hoe deze altijd vaardige geest de toekomst voorbereidde tot in hare minste geledingen. Tot ons daar de mare trof: telkens bedreigd, na drie, vier aanhoudingen, na geldboete op geldboete, is Franck naar Duitschland verbannen. Allen dan hebben wij het gevoel gehad, dat ons, moraliter, het hoofd was afgesneden. Dat kort na hem de liberale hoofdman Masson was aangehouden en naar Duitschland gestuurd, maakt de ontreddering haast volledig, en het kostte wel eenige moeite de zaken weer op dreef te brengen. Na acht maand gevangenschap, is Franck terug, - als minister: zijn verleden spreekt voor zijne, voor onze toekomst.
Masson, daareven genoemd, en helaas nog steeds in Duitschland opgehouden, zal, naast Franck, een ministerzetel innemen. Ik ken weinig menschen, zoo schrander en zoo onbevooroordeeld als hij. Zoo de benoeming van een
| |
| |
Waal den Vlamingen ooit welgevallig kon zijn, is het zeker die van Masson. Deze komt aan Nationale Verdediging, waar Paul Emile Janson te zijnen bate afstand van doet. Nu weet men, dat de legerkwestie in dit land de allergewichtigste staat te worden, en ook de neteligste. De gezindheid echter en de fijngevoelige takt van Masson zijn een voldoende waarborg, dat het vraagstuk een oplossing zal krijgen, waar men vrede zal meê kunnen nemen. In het voorbijgaan gezegd: legerhervorming evengoed als vervlaamsching der hoogeschool van Gent, dat andere struikelblok in eene nationale politiek, zullen waarschijnlijk eerst na de verkiezing behandeld worden. Het zal dus de Kamer, gekozen op algemeen kiesrecht, zijn, die over deze vragen te beslissen krijgt: naar mijne meening eene weldaad. Dat intusschen de Troonrede van overmorgen aan Vlamingen en Walen gelijk recht toezeggen zal, meen ik zonder onbescheidenheid te mogen meêdeelen.
Over den nieuwe minister van nijverheid en arbeid, Edward Anseele - zoo ooit een right man in the right place - had ik het, nauwelijks een paar dagen geleden. Ik ken hem sedert jaren, en sedert jaren, afgezien van politieke overtuigingen, bewonder ik hem. Die bewondering voor den krantenjongen, die de omstandigheden, maar ook zijn genie, op den ministerzetel brachten, heb ik hier nooit verzwegen: het bespaart mij de moeite, hier opnieuw zijn lof te zingen. Een type, Balzac waardig, kan in een ministerie, als dat aan Anseele bedeeld, een groote rol spelen, die geenszins een eenzijdige rol behoeft te zijn. Anseele's geest is ruim genoeg, om aan de nooden van ieder te denken.
Wauters, wien ik verleden week een interview afnam, dat hier werd afgedrukt, bezit misschien de breedheid
| |
| |
en grootschheid van gebaar niet, die van Anseele het kenmerk is. Doch wint hij het misschien op hem in diepte. Van onze socialistische voormannen is hij in vele opzichten de ernstigste, en naast Van der Velde deze, die in zijn partij den meesten eerbied afdwingt. Bezadigd, hoe ook krachtdadig, grondig onderlegd, maar daarnaast vol energie, bezit Wauters organisatorische eigenschappen, die hem in het ministerie, dat voor onze voeding zorgen moet, ten zeerste dienen zullen.
Voor twee namen heb ik hier nog uwe aandacht te vragen, deze van mannnen die in de politiek, althans in ons parlement, geheel nieuw klinken. Het zijn de namen van Delacroix, onzen nieuwen premier, mede minister van financiën, en van den nieuwen minister voor wetenschap en kunst, Henri Jaspar.
Ter karakteriseering zal voor ingewijden volstaan, dat de eerste dezer jong-Katholieken de rechterarm van August Beernaert was, en de tweede een geliefkoosde leerling van Jules Lejeune. Van wijlen den grooten Beernaert, een politicus van wereldbeteekenis kent gij de breede inzichten; minister Lejeune hij, placht te spreken van ‘l'infâme politique’, om dewelke hij zich te troosten placht door ze te drenken met liefde voor recht en menschelijkheid. Zullen de eerbiedige volgelingen hunne groote meesters waardig zijn? Dat zij van meet af hunne andersdenkende medeleden uit het cabinet zeer sympathiek zijn, levert al schoone waarborgen op.
Léon Delacroix ken ik niet dan als een gezaghebbend, zeer welsprekend, zeer breed-ziend advokaat: hij is stafhouder der advocaten van het hof van Cassatie, en heeft, zegt men, van financiën een bijzondere studie gemaakt.
| |
| |
Wat Henri Jaspar betreft, dikwijls heb ik hem ontmoet onder de bezetting: meer bepaald in de ‘Société Générale’ die als eene nieuwe Kamer der Volksvertegenwoordigers was, en op de hierboven gemelde déjeuners der Taverne Royale. Steeds heb ik zijn levendigen, helderen en fijnen geest bewonderd; deze bijzonder-jeugdige man onder zijn witten haarbos kon het bijzonder goed vinden met de liberalen en socialisten, waar hij daar zoo goed als uitsluitend in betrekking meê kwam; van een politiek sectair heeft hij niets; van een eerlijk en schrander man heeft hij alles. Zijne opneming in het nationaal ministerie is ieder zonder onderscheid welkom, en dat pleit geheel voor hem.
Tot slot een paar nieuwtjes, die ik als een primeur mededeelen kan: de heeren Franqui, voorzitter van het Nationaal Comité, en Max, burgemeester van Brussel, zullen overmorgen Minister van State zijn.
Waarna de eerste naar Spa zal vertrekken als délégué voor de behandeling der financieele zijde van den wapenstilstand, in gezelschap van de heeren Hautier, der Nationale Bank en Van Cutsem, der trésorerie.
Ter elfder ure verneem ik, dat de heeren Harmignie en Jaspar hebben gepermuteerd. Het verandert weinig aan de combinatie.
N.R.C., 25 November 1918.
|
|