De nieuwe dagen
IV
Brussel, 14 November.
Heel onverwacht, zonder de minste verwittiging, is minister Emile van der Velde heden middag in Brussel aangekomen. Eene Belgische auto, aangevoerd door een Belgisch soldaat, en die met Belgische vlaggetjes was getooid, bracht hem naar het Volkshuis, waar hem hulde werd gebracht door de schaarsche, daar aanwezige bezoekers, waarvan de meesten eene Belgische cocarde droegen. Want er dient nogmaals op gedrukt: de Arbeiderspartij gevoelt zich voor 't oogenblik in de allereerste plaats Belgisch.
Voor hedenavond werd een meeting belegd. Aangekondigd kon zij niet worden, tenzij in het lokaal van het Volkshuis. Nochtans was de groote feestzaal, die duizenden bevatten kan, stampvol, toen Max Hallet, de socialistische wethouder van Brussel, de zitting voor geopend verklaarde en, onder minutenlang gejuich, Van der Velde aan de menigte voorstelde. Deze ziet er blakend van gezondheid uit. ‘Hij heeft geen pataten te kort gehad, hij!’, zegt een werkman naast mij. - ‘Te beter, kameraad,’ wordt hem geantwoord, ‘'t is al profijt voor ons!’
En Van der Velde, 't gejuich en het Internationale gezang geëindigd, neemt met zijne gewone stem het woord. - ‘Weêr ben ik thuis,’ zegt hij, blijkbaar ontroerd, ‘in dit huis vol herinneringen, in deze stad waar wij, rond de roode tafel, op 28 Juli 1914 oorlog verklaarden aan den oorlog, en zwoeren den vrede te verdedigen tegen het militarisme. De besten der toenmalige wereld stonden