| |
| |
| |
De laatste maand der bezetting
IV
Brussel, 16 October.
Op een onzeglijk gevoel van geestelijke verruiming ontvangt het Brusselsche volk Wilson's antwoord op Duitschland's toegevingen; alle wrok is omgezet in vreugde bij 't vernemen van de nieuwe voorwaarden: het is of men geen vrede wil in dit zoo zeer beproefde land. Wel zijn er, onder de zeepbarons bijvoorbeeld, die meenen waarom nu nog aandringen?: ze liggen immers plat! Maar de overgroote meerderheid is fier: zij wil tot het einde gaan, en, is het noodig, dan nog maar wat meer misère, liever dan eenig bezwaar gespaard, dat den Duitschers hunne nederlaag kan verbloemen. En dit is wreed misschien; misschien ook haalt men de schouders op voor deze te gemakkelijke wraakneming; misschien nog meesmuilt men om het ál te menschelijk-zwakke van zulke houding. Inderdaad, eerst nu sedert de eerste oorlogsmaanden schijnt het haatgevoel bij den zoo luchtigen Brusselaar weêr ontwaakt, en het uit zich, vreemd genoeg, in blijdschap. Er is echter meer: behalve dat men aard en waarde van de Duitsche organisatie aan den lijve heeft leeren kennen, is daar het besef, dat de Duitsche werking, de Duitsche propaganda ten onzent nooit wordt uitgeroeid dan door de verplettering, de door de Duitschers zelf-erkende te-niet-doening van den Duitschen invloed in dit land. Moest ik niet vernemen, dat, op dit zelfde oogenblik, langs neutralen weg, van Duitsche zijde werd aangedrongen op het leggen van kultureele banden tusschen Vlaanderen
| |
| |
en de landen van over-Rijn? En dit ging over alle activisme heen! - Zulke ongelooflijke naïefheid, die niet meer berusten kan op een gevoel van sterkte, kan verbluffen: wij hebben ze leeren kennen als den Duitschers natuurlijk. Werd niet nog zeer onlangs aan een zeer bekend passivist een paspoort naar eene provinciestad in het operatiegebied, waar hij heen moest om dringende familiezaken, aangeboden, onder voorwaarde dat als doel der reis zou opgegeven worden: Flamenpolitik?
De bewustheid dat zulk boerenbedrog blijft duren, zoolang de Duitscher niet om zijne bodemlooze vernedering in zak en asch zit, is de ondergrond van het Brusselsche gevoel, dat liever den wapenstilstand ziet uitgesteld, wat het ook kosten moge, dan welke toegeeflijkheid ook. Wij kunnen nu eenmaal niet betrouwen: dat hebben wij afgeleerd van bij het ultimatum van 3 Augustus 1914, en sedert dien kwam feit aan feit onzen argwaan vermeerderen. Ik zelf kan dit schrijven zonder wrok of leedvermaak: ik beschuldig mij van al te vergaande menschelijkheidsgevoelens, al te gedrild, als ik ben, in het lijden, en van karakter niet steeds sterk genoeg. Ik herhaal, dat ik me zelf beschuldig, want zij die konden haten, aldoor en zonder genade haten, - ik schrik er voor te zeggen dat zij gelijk hadden, maar niets dan rechtvaardig: dat waren zij!
Hoe immers wordt nog steeds geleden in dit land! Men vertelt mij hoe vandaag nog honderden en honderden vluchtelingen aankwamen: ter bestemming gekomen, zijn er zeven van uitputting en ontbering gestorven. Men ziet er ronddolen, in wagentjes gespannen, die hun schamel huisraad meesleepen. Brussel telt duizend bedelaars meer...
| |
| |
Ik wil hier geene literatuur over uitspinnen: het ware te gemakkelijk, en niet zeer waardig. Gij zelf hebt zulke miserie bijgewoond: België blijft u eeuwig dankbaar voor de liefdezorgen, door u aan onze uitwijkelingen gepleegd. Bedenkt echter dat er hier in Brussel nog maar heel weinig zijn die te veel hebben: onze levensmiddelen zijn voor elk schaarsch-afgemeten; onze onmacht, onze ontreddering stijgen erdoor, bij 't zicht dier tallooze doolaards, verdwaald in de groote, in schijn-vijandelijke stad waar zij niets vinden dan nieuwsgierigheid, in afwachting van feitelijken en geregelden steun....
- Laat ik u, zonder overgang nog een en ander meedeelen van meer verkwikkelijken aard: ik heb het van een makker die nog in de censuur verkeert, iets waar ik voorloopig van afgezien heb. Die nu vertelt mij, dat de Zivil verwaltung wel heel grondige verandering heeft ondergaan: de heeren, die ze uitmaken, en die gewoonlijk rondliepen in politiek, zijn allen in uniform gestoken; nu de oorlog op zijn einde loopt, heeft men ze gemilitariseerd: laatste triumph van het militarisme. Of het hun goed staat, weet ik niet, indruk, schijnt het, maakt het wel, en in de eerste plaats op het activisme dat zijn smart in hun boezem uitschreien komt.
Want wat men thans het meest in Duitsche büro's ziet, zijn: inpakkisten en activisten. De toestand dezer laatsten, dat begrijpt gij wel, is weinig benijdenswaardig. De meesten hebben alle kranigheid verloren, zien geen ander heil dan in het vluchten, en.... hebben geen geld. Niet allen immers is hunne opstandigheid eene goede belegging geweest, en nu doet het zich voor dat het juist de minst-gecompromitteerden zijn die het eerst weg wil- | |
| |
len. En dat bewijst hoe dom heel die actie is geweest, die ik psychologisch nog steeds niet anders verklaren kan dan als een ongelukkige zucht naar aldoor maar voort bewegen. ‘Tout le malheur des hommes vient de ne pas savoir se tenir tranquille dans une chambre.’ Dàt nu leeren de activisten: de boete om het niet stil zijn tijd te kunnen afwachten. Heel hun moed stuikt in bij het eerste stootje aan het Duitsche machtsgebouw: behalve eene straf voor hun verraad aan het Vlaamsche land dat ze aan Duitschland verpandden, een kwalijk bewijs van de sterkte en het goede recht hunner zaak. Ik heb hier niet dan noodgedwongen over onze droeve binnenlandsche politiek onder den oorlog geschreven; ik zal er ook verder het zwijgen over doen, tenzij bij wijze van informatie. De laffe houding der heeren machtigt ertoe dat men ze zou negeeren. Het zij zoo.
| |
17 October.
Van wapenstilstand komt dus voorloopig nog altijd niets, - en het zou de Brusselaars spijten, moest daar onverwijld toe besloten worden. Dat het echter tot een wapenstilstand komt, dat weten wij beter dan wie ook, en wie er nog aan twijfelen mocht, zou oogen noch ooren hebben.
Want de Duitschers beleven de spannende verhuizingsdagen. Uit alle gebouwen waar zij, administratief of anders, hebben gehuisd, worden zware kisten aangedragen en geladen op karren en vrachtauto's. Groote bakken verlaten winkels, die er dood-onschuldig uitzagen, en die, naar uit opschriften blijkt, ‘Eigentum des General Gouver- | |
| |
nements’ verborgen hielden. Elke soldaat is kruier of sjouwer geworden; de drukke straat ziet er, tot ongemak van het verkeer, als een stapelplaats uit, of een dijk waar groote schepen van overzee liggen gemeerd. Alle ministeries worden geledigd; het Duitsche casino verkoopt aan genadelijke prijzen zijn voorraden wijn.
Het is niet alleen het officieele Duitschland dat Brussel ontruimt: de voormalige Duitsche kolonie, een zestienduizend man sterk, heeft den raad gekregen, nu weêr maar eens naar de Heimat te reizen. Gelegenheid wordt daartoe in de kranten geboden ‘voor enkele dagen slechts’, hetgeen voor ons een teeken is van spoedige verlossing. Bij 't uitbreken van den oorlog waren al die lui ijlings gaan loopen; na 20 Augustus kwamen zij met de Duitschers terug. Enkelen hadden een uniform gekregen en voerden nu het hoogste woord in de bureelen en in de Passzentrale. Wij mochten constateeren met welk groot getal spionnen wij dagelijks hadden verkeerd. Anderen, die het misschien nooit tot spion hadden gebracht maar toch goede Duitschers wilden blijken, gingen op alle straathoeken marketenderijen en voedingswinkels openen ten bate van das Militär. Zij legden zich tevens toe op het uitzuigen van den Brusselaar: zij alleen vermochten het nog een en ander in het land binnen te smokkelen, dat ons in '15 of '16 hoogstnoodig voorkwam, en waar wij sedertdien allang den smaak of het uitzicht van vergeten zijn. Aldus slaagden zij erin, de kroon te zetten op het fortuin, dat zij van de Belgen hadden verwacht. Thans kunnen zij met een gerust gemoed en het besef van volbrachten plicht naar huis toe gaan....
De verlossing is dus wel zeer nabij. Het belet niet
| |
| |
dat men voortgaat, wol en koper op te eischen. Dat wint Duitschland dan toch bij de vertraging in de onderhandelingen: de verordening op de requisities is niet geschorst, en wordt met harde scherpte uitgevoerd. Plankenvloeren worden nog steeds opgebroken tot eventuëele ontdekking van kroonluchters en matrassen. En de oogst is ditmaal veel voordeeliger dan hij tot hiertoe was geweest: in deze acht laatste dagen waren de schuiloorden geopend geworden, de muurtjes omvergehaald die in de kelders eene veiligheid geschapen hadden, ons koperwerk fonkelde te allen kante; wij sliepen niet langer op stroo of krantenpapier. Wij wilden niet gelooven aan het bestand der wapenen; wij geloofden al te licht aan de Duitsche haast. En nu mogen wij weêr maar eens vaststellen hoe koppig de Duitsche methode is, en hoe groot de Duitsche vraatzucht....
Waarom dan lijkt het wel, of wij ditmaal luchthartiger afstand doen van ons goed, dan een paar maanden geleden het geval was? Het ligt hieraan, dat wij aan andere zijde de Duitschers terugkrabbelen zien. Wij offeren gaarne persoonlijk eigendom, als wij tevens het gemeenebest rijker zien worden. Dat rijker-worden is voorloopig een verminderen van den tegenstander. Zelfs die weelde waren wij echter allang ontwend. Dat men in de buitenwijken ziet, hoe het den soldaten en officieren verboden wordt zelf inkwartiering te zoeken en voor zijn nooddruft te zorgen; dat de evacuatie van Doornik is stopgezet, dat, eindelijk, onze politieke gevangenen in het land los en uit het vijandig buitenland terugkomen, zooals ons wordt aangekondigd: hoe zouden wij niet juichen?.... Wij zijn nog niet veel gewoon: daarom
| |
| |
zijn wij misschien wat al te blij, wanneer ons in den grond niets dan recht geschiedt. Intusschen is het misschien voor den bezetter het best, dat wij niet al te gauw aan rechtserkenning wennen....
N.R.C., 23 November 1918.
|
|