den Duitscher betrouwen mag. Hij doet toegevingen? Wij laten er ons niet door beetnemen! Dus lachen wij erom....
Aldus de Brusselsche, soms wat oppervlakkig-aandoende, maar toch wel kranige mentaliteit van den dag: zij laat zich vooral door het Pruisische machtsvertoon niet verschalken.
Want van zulk machtsvertoon hebben de Duitschers niet afgezien: zij doen, alsof de oorlog pas begon. Ik weet niet of de aanwezigheid van de twee kroonprinsen er de reden en schuld van is, maar Brussel zit vol nieuwe soldaten, jongens meestal van beneden de twintig, met bolle boerengezichten en roode verbijsterde oogen. Zij stappen voorbij in hunne te groote uniformen. Weer zingen zij, als in de eerste oorlogsmaanden, van ‘Gloria victoria!’, alsof ze weer maar eens ‘nach Paris’ optrokken. De Brusselaars proesten het uit, roepen hun gulhartig de smakelijkste opmerkingen tegen. Heel consciëntieus zingen zij hun liedje voort, gerythmeerd door hunne logge laarzen. Moeten zij dienen om ons eerbied te imponeeren, om al te hooge verwachtingen te temperen? Maar voor dit laatste zorgen wij zelf wel, en het valt niet ten voordeele der Duitschers uit. ‘De Belgen zijn psychologische raadsels’, meende wijlen von Bissing; de bezettende macht heeft die raadsels niet opgelost....
Het machtsvertoon vindt in de inkwartiering van officieren, eene nieuwe uiting. Voor het eerst sedert 1914 krijgen wij krijgsvolk in huis. Dit ontstemt wel eenigszins: men weet hoe de heeren zich plegen te gedragen tegenover particulier huisraad; het zijn verder noch makke, noch zindelijke gasten. Maar er zijn schouwspelen, die voor het ongerief troosten.