Aanvulling
Brussel, 28 September.
Het is nog zoo heel lang niet geleden dat gij van mij kwaamt te vernemen op welke wijze de Belgische boeren, ten koste van de dito burgerij, geld klopte, en in welke hoeveelheid. Een plaatselijk blad, dat zich ‘la Belgique’ noemt, brengt in zijn nummer van heden eenige cijfers, die ik niet aarzel stichtend te heeten, en die kostelijke illustratie uitmaken van mijne eigen beweringen. Ik meldde u reeds dat, nauwelijks één jaar na de oorlogsverklaring, de Spaarkas van de Boerenbonden door hare deelhebbers met ettelijke millioenen was gestijfd geworden: het juiste getal kon men vinden in het jaarverslag 1915 van bewuste bonden. De getallen, door de ‘Belgique’ gepubliceerd, lijken mij uit eene even betrouwenswaardige bron geput. Waar zij op gissing of beraming berusten, komen zij mij verre van overdreven voor, en de feiten zijn er, die ze voldoende staven. Men oordeele trouwens zelf.
Op honderd Belgen zijn er nog geen dertig, die den grond bebouwen: nog geen derde der bevolking, dat thans de twee overige derden uitzuigt, daarin geholpen door het paar overige tienden, die uit zeepbarons, ‘accapareurs’ en andere groot-smokkelaars bestaan.
Die landbouwers nu bewerken ongeveer twee millioen hectaren gronds; een goed derde daarvan, zes honderd duizend hectaren ongeveer, wordt bebouwd door de eigenaars zelf; de plus-minus 1,300,000 overige hectaren worden uitgepacht.
In gewonen tijd nu - ik citeer ‘la Belgique’ - brengt