| |
| |
| |
Andere aspecten of utile dulci
Brussel, 30 Augustus.
Wie zou op zijn neus staan kijken, indien hij met mij een wandelingetje ging ondernemen langs den Brusselschen Kruidtuin of Jardin Botanique? Dat zou Lenôtre wezen, wijlen de aanlegger van de tuinen van Versailles, of zelfs, bij dezes ontstentenis, Louis van der Swaelmen, de welbekende ‘amateur de Jardins’, zoo het hem overkwam, zijne Hollandsche ballingschap voor deze zijne geboortestad te verlaten.
Eigenlijk gezegd: het heeft zelfs mij verwonderd, - ik, die van alle reizen thuis ben sedert men mij alle reisgelegenheid heeft afgesneden. Wel had ik al heel wat zien gebeuren op dat gebied, tuinbouw in landbouw zien verkeeren, het gras onzer squares en openbare wandelingen plaats zien ruimen voor peentjes en andere kropsalade. Het is zelfs nauwelijks een maand geleden, dat ik u de hangende tuinen van Brussel beschreef (of zijt gij dat reeds vergeten?) en dat wij thans, zoo niet suikerbieten, dan toch prinsesse-boontjes telen op de zinken daken onzer woningen. Hier dient echter onmiddellijk aan toegevoegd: bij deze werden de ‘genres’ steeds streng uiteengehouden; het was óf tuinierderij, óf moesteelt. Thans echter....
Waarom ook niet? Er waren immers voorbeelden; voorbeelden die het voldoende was langs lijnen van geleidelijkheid te volgen en met eenige toegeving aan de verbeelding te ontwikkelen, om tot het resultaat te komen dat ik u, bij gebrek aan voornoemde tuin-architecten, uit- | |
| |
noodig, met mij te komen bewonderen. Immers het is meer dan eene eeuw geleden dat de ongelukkige Lodewijk de Zestiende zijn knoopsgat versierde met wat? met de bloem van de anders zoo nuttige aardappelplant. En van kindsbeen af hebben wij immers allen mogen vaststellen dat het teêre gebladerte van de asperge, die toch óók voor andere doeleinden in het bed werd gelegd, een keurig bestanddeel uitmaakt van de liefelijkste boeketten of bloemenschooven.
Wat men nu heeft gedaan is niet anders dan, op reuzenschaal en in vollen grond, dit ‘précédent’ te volgen, niet echter alleen met aesthetische oogmerken, maar met bedoelingen die het nuttige aan het aangename willen paren. Ik zeg het onmiddellijk en zonder voorbehoud: het huwelijk, hoe disparaat ook in schijn, blijkt een gelukkig huwelijk te zijn. Wel mag men er geen kinderen uit verwachten; kinderlooze huwelijken zijn echter niet per se heilloos, en ik ken er die....
Doch ter zake, als ik u bidden mag. Laat ik u echter eerst vragen of gij u nog de theorie der complementaire kleuren herinnert. Ja? Hewel, des te beter, want anders zoudt gij u moeilijk kunnen voorstellen welk een prachtig effect een paarse roôkool maakt tussen twee heesters, teergele theerozen, of eene rij neersch-groene salade tusschen twee bedden fel-oranje Oost-Indische kers. Want dàt juist wilde ik u vertellen; ik wilde u vertellen, dat....
Laat ik ordelijk te werk gaan. Gij kent natuurlijk onzen Kruidtuin, en zoo gij hem niet kent, dan moet gij onmiddellijk na den oorlog komen kijken. Want het is een prachtig schouwspel. Stel u voor een steenen borstwering, heel de lengte langs van een boulevard. In de diepte lig- | |
| |
gen de tuinen: links een Engelsche tuin met bergen en dalen, vijvers en rotswerk, waar vooral de boomen prachtig zijn; in het midden een miniatuur-Fransch park, blanke kiezelpaadjes om een fonteintje en daaromheen de sierlijke teekening der bowlinggreens en der bloembedden; rechts eindelijk, een proef- en studietuin - want heel de inrichting is een toevoegsel der universiteit -, echter met de meeste gratie aangelegd. En om dat alles heen ruime perken vol sierplanten, vol bloemen, systematisch wel, maar desniettemin kunstig verdeeld. Dit alles is maar een voorplan; op het tweede plan is een ronde broeikas voor de waterplanten, en achteraan is het, in de hoogte gebouwd, een complex van glazen gebouwen, waar onze tropische flora ten toon staat, en waar ook leeszalen zijn. Het geheel is één pracht: onder den goudwemelenden hemel is thans de bloei der rozen en der dahlia's een genot, waarvan ik den weemoed niet zal verzwijgen; daar is aan schoonheid teveel voor onze treurige tijden, dan dat het ons niet eenigszins angstig maken zou (wie mij in deze gevoelens niet volgen wil, kan zich gerust onthouden)....
Intusschen heeft men voor die melancholie eene afleiding, eene waarlijk grappige afleiding gevonden: overal waar de aesthetica het toeliet, heeft men de versiering bij middel van voedingsplanten aangebracht. De aanblik is op het eerste oogenblik verrassend, en doet barok aan: die koolen midden in de schoonste rozen, - het is als eene heiligschennis. Wie echter alleen oogen heeft moet bekennen dat het mooi is, en wie niets heeft dan een maag....: koolen zijn zóó groot, en rozen zóó klein, dat men de tweede licht voor de eerste vergeet. En dan: is
| |
| |
er niet de goede, de voedzame bedoeling?
Lenôtre en Van der Swaelmen zullen misschien vinden dat het niet zuiver in de leer is. Doch wàt, in dezen tijd, is nog zuiver in de leer, tenzij, misschien, het vernietigen van menschenlevens. Hier wordt naar het tegendeel gestreefd: op schoone wijze verzekert men ons het bestaan. Het is de elegantste oplossing die ik voor het moeilijke voedingsprobleem van zeven honderd vijftig duizend Brusselaars, vermeerderd met al hunne gasten, te zien kreeg. En dat het zijne persoonlijke eigenaardigheid heeft, is dat niet uiterst modern?
| |
2 September.
Utile dulci....
Ik zeg het maar onmiddellijk: de Horatiaansche aanhaling krijgt hier den toon van een nogal macaber grapje. Wie echter, met een greintje practischen zin bedeeld, die zou durven ontkennen dat hier in alle werkelijkheid het aangename met het nuttige vereend werd? Wij staan er nog een beetje vreemd voor, hebben nog een tijd van aanpassing door te maken vóór wij volop waardeeren kunnen. Trouwens, het oordeel der voornaamste belanghebbenden kennen wij niet; wij komen er alvast niet achter dan als wijzelf in dat belang deelachtig zullen zijn geworden, en.... dan zullen wij er onze opinie over verzwijgen. Misschien is het ook tegen dien tijd allang vervangen door de uitvinding van een vriend van mij uit de studentenjaren, een genialen kerel, die het helaas niet verder heeft gebracht dan tot schenker in een bar, een soort Ganymedes
| |
| |
van moderne godessen, die trouwens zijne talenten ten hoogste apprecieeren....
Die uitvinding, waar geen brevet op genomen werd, heet: de auto-crematoriolijkwagen. Die naam zegt u genoeg waar het om gaat. Zijt ge dood, dan wordt uw lijk gestopt in den haard van een soort locomobiel, en wordt er op de zindelijkste wijze in opgebrand. De warmte, die gij aldus ontwikkelt - voor het laatst, helaas! - brengt het water aan het koken van den ketel, die als het ware de natuurlijke voortzetting van voormelden haard is. Dat kokend water ontwikkelt op zijne beurt stoom, welke.... Het overige hebt gij reeds begrepen: door eigen drijfkracht wordt gij naar het columbarium of kerkhof uwer keuze gebracht. Deze ultieme daad is trouwens hoogst-moreel: zij spaart een hoop moeite aan een aantal medeschepselen, als daar zijn de zoo zeldzaam wordende zwarte lijkkoets-paarden, de daarbij-behoorende automedoon, de lijkdragers, enz. Zijt gij corpulent genoeg, dan slaagt gij er zelfs in, misschien, uwe familieleden achter u aan mede te sleepen, en bespaart aldus het vertier van rijtuigen. - Welnu....
Welnu, zoover zijn wij in Brussel nog niet. Wij zijn zelfs feitelijk nog niet verder dan het gebrek aan behoorlijke en betrouwbare doodwagen-rossen, waar wij daareven de zeldzaamheid van betreurden. Daarentegen hebben wij echter trams. Wij hebben heel goede trams, die u in niet veel meer dan een goed half uur naar de best-ingerichte van onze begraafplaatsen brengen, - zelfs als gij dood zijt.
Want dàt is de noviteit: één dier tramwagens is in eene stemmig-zwarte, eene uiterst-deftig-uitziende, eene ruime en gemakkelijke lijkkoets herschapen. Er is zelfs
| |
| |
plaats, naar men mij heeft verzekerd (ik zelf heb het nog niet gezien, laat staan ondervonden), voor meer dan één lijk, dit ten behoeve van menschen die helaas tot besparingen gedwongen zijn (de tijden zijn slecht). Wat gebeurt nu? Hetgeen ge reeds geraden hebt. Bedoelde tramlijkwagen wordt aan een gewonen motor-tramwagen gespannen, en.... daar gaat hij!....
Gij zegt dat gij het systeem oneerbiedig vindt? Eerlijk gezegd: was ik een doode, het zou mij niet kunnen schelen!
En wat doet uwe opinie dan nog ter zake?....
N.R.C., 18 September 1918.
|
|