waar, naar blijkt uit het verslag, de vennootschap bij het einde van het jaar tot een aanmerkelijk verliescijfer, - dat echter niet dan te harer eere strekt...
Onophoudend, zegt hetzelfde verslag, kwamen vragen in aangaande den landbouw en de plattelandsbevolking: opeischen van den oogst, regelen van den aardappelenverkoop, bezorgen van zaai- en plantgoed, bestrijden der vervalsching van veevoeder en meststoffen, die met verbazende stoutmoedigheid werd gepleegd: over dit alles werden inlichtingen gevraagd, die natuurlijk bereidwillig en zaakrijk gegeven werden. Niet minder trok de Bond zich het lot aan van den werkeloozen landarbeider. Toen hij vernam, dat heel wat grond braak moest blijven liggen bij gebrek aan volk, gespan en tuig, wendde hij zich tot de onlangs, ook deels door zijn toedoen gestichte, Belgische Heidemaatschappij, die voor de bewerking van den grond zorgde. Aan de velen, die huis en have weer op te bouwen hadden, werd in eene brochure practische raad verschaft. De leemte, veroorzaakt door het schorsen van zijn weekblad, trachtte hij aan te vullen door circulaires en vlugschriften. Ten bate van de besturen zijner Boerengilden gaf hij een bundel ‘Toespraken’ van haast 700 bladzijden uit...
Wat mij in het verslag vooral belangwekkend voorkomt, zijn de mededeelingen omtrent de werking der Middenkredietkas of Centrale Boerenleenbank. Dezer rapport over 1914 toonde vooral aan dat zij bij het uitbreken van den oorlog geen crisis doorstond en hare leden geen oogenblik vertrouwen verloren in haar. In 1915 heeft zij druk gewerkt. Niet minder dan vier-en-veertig plaatselijke spaar- en leenbanken kwamen tot stand. Haar