| |
| |
| |
De dietetische schommel
Brussel, 23 Augustus.
Waarom zouden wij het onderwerp niet ineens uitputten, in afwachting.... dat wij zelf uitgeput zijn? - De actualiteit trouwens dwingt mij, hier terug te keeren tot de schommelingen die ons voedings-regime ondergaat, schommelingen die, na een paar maanden rust, nu ineens onrustbarend-vlug en -afwisselend zijn geworden.
Na vleesch, gaat het ditmaal om brood: nauwelijks zijn diegenen, welke hunne malen in restaurants genieten, op periodieke vleeschloosheid gesteld, waartoe, naar men mij verzekert, de restaurateurs het hunne bijdragen door beperking van de verkrijgbare schotels, of daar duikt eene nieuwe broodquaestie op. Dat zij voor de Belgische bevolking van nog heel wat grooter belang is dan die van verminderd vleeschgebruik, welke trouwens niet algemeen is, spreekt van zelf; ik heb er overigens welsprekende bewijzen van, die ik u straks overleg.
Ik juichte hier, nog geen week geleden, vanwege het gemak waarmede wij in den laatsten tijd aan wittebrood komen; gij herinnert u de middelen daartoe: óf ziek worden, óf aankloppen bij de ‘Koninklijke Nederlandsche Commissie tot Regeling der Voorziening van noodzakelijke levensmiddelen in België’, die het veel gemakkelijker is, ‘Comité-Fleskens’, en veel moderner ‘C.R.F.’ te noemen. Welnu, terwijl ik u dit met een zeldzaam genoegen aan het mededeelen was, complotteerde men achter mijn rug om die dubbele weldaad eenvoudig uit de voeten
| |
| |
te ruimen. Ten eerste zal men, naar ik hoor, in eene dichte toekomst heel wat strenger worden bij het verstrekken van witte brood aan maaglijders; ten tweede: de uitvoer van zulk brood uit Holland door tusschenkomst van het ‘C.R.F.’ werd stop-gezet, zelfs zonder naar die dichte toekomst te wachten. Aldus volgt de eene levens.... vereenvoudiging op de andere, onmiddellijk en zonder mededoogen. Hemel, wat leven wij vlug tegenwoordig, - in afwachting weer dat wij vlug sterven!...
Dat het ‘Nationale Comité’ zijn wittebrood niet gaarne verspild ziet aan wie het niet absoluut noodig heeft, is te billijken. Was ons bruinbrood nog even-slecht als voor enkele maanden geleden, dan zou ik de prophylaxie als eene hoofddeugd der geneeskunde inroepen tot wettiging van het wittebrood, dat ook gezonden wisten te bemachtigen. Maar dit is niet het geval: de meeste onzer bakkers zijn heel knap in het kneden, deesemen en bakken van oorlogsbrood geworden, en ik ken menschen, welke wittebrood krijgen, maar nu en dan een boterhammetje bruinbrood gebruiken.... als dessert. - Nu hangt wel weer een nieuw gevaar boven ons hoofd: het gerucht loopt met halsstarrigheid, dat onze dagelijksche broodportie gaat verminderd worden. Wie zulke geruchten verspreidt, gesteld dat zij valsch zijn, moest men hangen. De vraag is echter: zijn zij valsch inderdaad? Ik hoop het;.... al werden toch de porties meel, die op het platteland verstrekt worden, reeds kleiner. Zijn wittebrood vervangen te zien door bruinbrood: ik stel mij heel goed voor, dat enkelen het niet dan met angst en weemoed tegemoet zien, - te meer dan nog als de bruine mik nog kleiner uitvallen gaat dan zij vroeger was...
| |
| |
Dat de Hollandsche regeering zich genoopt zag, uitvoer van brood naar België te verbieden, is echter nog heel wat erger. Ik zei het u: het ‘Comité-Fleskens’ bewijst hier enorme diensten: deze worden nog niet algemeen ingezien; wie er echter deelachtig in is - en iedereen kan het worden, ik bedoel al de gemeenten, die het maar wenschen, - weet ze naar waarde te schatten en verbergt dan ook zijne dankbaarheid niet. 't Bewijs vindt men in de brieven, die het comité ontving ter gelegenheid van den maatregel, dien de Nederlandsche regeering trof.
Ik mocht inzage nemen van sommige dier brieven van burgemeesters uit de provincie Brabant: uit alle blijkt dat de maatregel beschouwd wordt, en terecht, als eene ramp. - ‘Krijgen wij geen brood meer,’ zegt de eene, ‘dan gaan de menschen hier van honger niet meer kunnen werken’; hetgeen een ander als volgt verklaart: ‘Tot 15 September a.s. blijft de nood zeer groot, omdat bij vele kleine landbouwers het graan van verleden jaar op is, en dat er voor gezegden datum geen graan van den nieuwen oogst mag gemalen. En vele van die kleine landbouwers kunnen van het (nationale) Komiteit weinig of niets bekomen’ een derde vult aan: ‘de nood laat zich nog nijpender gevoelen, nu de bevolking verstoken is van aardappelen, en er weinig hoop bestaat, spoedig in de zoo dringende behoefte aan dit voedingsmiddel te kunnen voorzien’; terwijl een vierde burgemeester, uit eene Waalsche gemeente ditmaal, er aan toevoegt: ‘la ration de farine à distribuer à chaque chef de ménage de notre localité étant diminuée’ (ik deelde het u daareven mede;) ‘la classe nécessiteuse aura faim
| |
| |
et se verra plongée dans la misère’. Eene andere Waalsche gemeente was tot het ‘C.R.F.’ juist toegetreden, toen de uitvoer verboden werd; en nu is de burgemeester het hart in: ‘Notre population’ schrijft hij, ‘attendait avec impatience ces pains qui devaient servir d'appoint aux 250 gr. de farine qu'elle reçoit par jour, quantité absolument insuffisante pour des ouvriers agricoles qui, en cette saison, sont occupés aux durs travaux des champs du lever au coucher du soleil’. De nijverheidsstreken staan er trouwens niet beter voor: ‘De pijnlijke tijding heeft den diepsten indruk gemaakt op onze bevolking, die voor de overgroote meerderheid fabriekwerkers, en in grooten getale arbeidloos zijn’, schrijft een Vlaamsch burgemeester. Zoodat al die overheidspersonen zich zeker vereenigen in den wensch van een hunner aan den Minister van Buitenlandsche Zaken van Nederland: ‘Wij nemen de eerbiedige vrijheid Uwe Hooge Welwillendheid te bidden, al het mogelijke te doen, opdat de broodzendingen naar ons diep beproefd België opnieuw toegelaten zouden worden.’ - De oprechtheid der bede moge de naïefheid van den stijl vergoeden: dit zijn geen klachten, men vergete het niet, van particulieren die van overdrijving konden verdacht: hier zijn officiëele verantwoordelijke personen aan het woord in naam van uitgebreide gemeenschappen. Het zijn verder stemmen, men lette er op, uit het rijke Brabant: men stelle zich dan den toestand in minder-gezegende streken van België voor....
Dat wij aan het uitvoerverbod hier in België zooveel verliezen, dacht men in Holland misschien niet. Men weze echter gerust: Waal noch Vlaming schiet er den
| |
| |
moed bij in. Verbeeld u, dat men in sommige gemeenten, vooral in de voorsteden van Brussel, tegen zulke ontmoediging gevonden heeft.... kookscholen in te richten. Hier dringt zich een gemakkelijke ironie van-zelf op: leeren koken aan lieden die honger lijden en daar waarlijk door niets in verhelpen kunnen! Die ironie echter ware misplaatst: hoe minder men heeft, hoe zorgvuldiger men er mee om moet gaan; hoe meer men moet zien, vooral niets verloren te laten gaan. Dàt nu leert men in die scholen aan, en, hoop ik, met succes. In elk geval weet ik van een school, die door talrijke leerlingen, zonder de minste ironie, bezocht wordt. Voor wie niet naar school kan gaan, worden in sommige gemeentemagazijnen (die, tusschen haakjes, in enkele gemeenten al bijzonder-slecht voorzien zijn, terwijl dit elders, onbegrijpelijkerwijs, niet het geval is), worden, zeg ik, keukenboeken, of beter: keukenbrochures uitgedeeld, waar men goedkoop en voedzaam eten, vooral met rijst als basis, in bereiden leert. Die komen zelfs der burgerij ten stade: of wij Italianen waren, zijn wij ons met verwoedheid op het klaarmaken en smakelijk-vinden van allerlei rissotti toe gaan leggen, en vaak met bijval. Ook ons zijn zulke boekjes dus van nut. Al halen wij wel eens bij voorbaat, en misschien ten onrechte, onzen neus op voor het recept van aanbevolen schotels. Wat zegt gij bijvoorbeeld van rijst met mosselen? Ik ken menschen die het nooit zouden aandurven.
En à propos van mosselen: het is, met garnaal, de eenige zeevisch die ons nog bereikt, - misschien omdat het geen eigenlijke visch kan genoemd worden. Het belet niet dat er ruime hoeveelheden van gebruikt worden.
| |
| |
Een plaatselijk blad meldt heden dat het verbruik van garnaal voor Brussel van 5000 tot 25,000 kilo per week, dus tot het vijfdubbele gestegen is. Wat de mosselen betreft, vroeger door het eigenlijke volk zeer begeerd (iedere week brachten talrijke schuiten hun waar uit Zeeland aan op dagen die het volk blijkbaar goed kende, te oordeelen naar de massa, die telkens op de aankomst te wachten stond), - wat de mosselen betreft: die dreigen weer te duur te worden om nog als eigenlijk volksvoedsel te kunnen gelden. De aanvoer is trouwens daartoe vermoedelijk te klein. Ik hoorde echter gisteren een denkbeeld opperen, dat ik bijtreed, omdat het der volksvoeding zeker en in hooge mate ten goede zou komen: Waarom neemt het ‘Comité-Fleskens’ het niet op zich, mosselen in te voeren en over de verschillende gemeenten, die er vraag naar doen, te verdeelen? Bij gebrek aan vleesch, bij gebrek aan vetwaren, bij de tegenwoordige vermindering aan brood, zouden de mosselen zeer zeker aan velen welkom zijn....
N.R.C., 26 Augustus 1916.
|
|