| |
| |
| |
Kunst te Leuven
Brussel, 30 Augustus.
Beeld u niet in, bid ik u, hier eene beschrijving te zullen lezen van toestand te, en uitzicht van de stad Leuven, ruim twee jaar na de bekende gebeurtenissen. Wél zou zulke beschrijving de moeite loonen; ik zal er mij echter van onthouden, omdat ik weet dat de moeite vergeefsch zou zijn, in dezen zin dat zij, als ongewenscht, u niet bereiken zou. Nog meer dan het ‘in twijfel, onthoud u’, geldt ‘onthoud u bij zekerheid’, en aldus zult gij van mij niet vernemen, hoe Leuven er tegenwoordig uitziet.
Zelfs wat er zooal te Leuven gebeurt, zal ik u niet mededeelen. Behalve dan op dat ééne gebied: de Kunst. Het is mij telkens een verrassing hoe, in de hachelijkste omstandigheden, na de ergste slagen, de behoefte aan schoonheid bij mijn volk door alle leed heen breekt, - schoonheid die afleiding brengt, die over de teistering heenvoert en den levenszin wakker houdt. Ik ben de eerste geweest om de lichtzinnigheid te laken, waarmede het eigenlijke volk, in de angstigste uren, naar de tallooze bioscopen liep - hunne schoonheid! - en er het geld der liefdadigheid verteerde. Nu echter, na twee jaar, vraag ik mij af of de kinema niet het oproer heeft afgewend, het leven niet dragelijker heeft gemaakt, de toekomst niet gevrijwaard heeft. Meer-ontwikkelden, hoe ook weigerig in den aanvang en zelfs met een gevoel van schroom en schaamte, zijn weêr kunsttentoonstellingen en concerten, en zelfs de schouwburgen, die talrijker dan in vredestijd zijn, gaan bezoeken: zij hebben er ondervonden hoe wij buiten
| |
| |
kunst niet kunnen; de meest-sceptisch-aangelegden, die de artiesten-zelf zijn, gingen de sociale rol der kunst inzien en begrijpen; de schroom keerde in een gevoel van dankbaarheid.
Een Leuvensch kunstenaar heeft begrepen wat eene tentoonstelling thans voor zijne diep-beproefde stad kon beteekenen. Niet alleen in opzicht van aesthetisch genot, maar ook wat liefdadigheid en practisch nut betreft. De kunstschilder, Alfred Delaunois, ten onzent hoog-aangeschreven als een zeer nobel artiest, één der zeldzamen die naar hooger dan materiëele uitdrukking streven, vergeestelijking zoeken zonder daarom ooit literair te worden, tot den innigen grond der zaken doordringen zonder naar symbolisme of andere occultisme te streven; - de zeer veelzijdige Alfred Delaunois, wiens gemakkelijkheid steeds bezield wordt door den adel van zijn gevoel, ook in de arabesk der lijn en de verzadigde fijnheid der kleur; - Alfred Delaunois heeft, waar het gold, eerst eene zeer behoeftige bevolking ter hulp te komen, daarna veel vernietigds weêr op te bouwen, eindelijk wat leven te schenken aan zijne stad door er vreemdelingen heen te lokken, - heeft, zeg ik, een comité ‘Art et Charité’ samengebracht, dat in een zeer composiete tentoonstelling alles wist samen te brengen dat tot welslagen van het drievoudig doel kon samenwerken.
Die expositie is - eerste verrassing, - ondergebracht in het nieuw-herstelde Geertruida-klooster; de bouwmeester, die de restauratie op zich nam, kanunnik Thierry, gaf blijk van een goeden smaak en van een kieschheid die vele zijner ambtgenooten missen; schroomvallig werd bewaard wat kon, viel het ook buiten den stijl van het ge- | |
| |
heele; is sommig nieuw beeldhouwwerk er uit den booze, het bijgekomen bouwwerk, daar waar herstelling niet volstond, is kieschkeurig aangebracht zonder dat het naast het oude stoort. Zoodat dit klooster een fraaie reconstructie werd, naast eene keurige restauratie: dat de bijzonder-mooie toren der Geertruida-kerk, die er naast staat en onder de schoonsten is in dit land, er niets bij verliest, en er zelfs, op de binnenplaats b.v. van het klooster, aan stevig-slank uitzicht bij te winnen schijnt, is voor den restaurateur eene niet geringe eer.
In dat lokaal nu heeft Delaunois eene tentoonstelling van kunstwerken weten bijeen te brengen, waar de eerste merkwaardigheid van is, dat schilders en beeldhouwers hun werk in vollen eigendom aan het comité, als geschenk voor eene tombola, afstonden, - tombola die natuurlijk den behoeftigen ten goede moet komen. Dient het gezegd dat de kunstenaars het werk gaven, waar zij-zelf het meest van hielden? - Zeker, ook hier is heel wat geliefhebber, dat men vanwege de goede bedoeling eene plaats moest gunnen naast eerste-rangs-werken: dat echter die eerste-rangs-werken er zijn, is, voor bezoekers als voor armen, hoofdzaak. Daar hebt gij dan, in de eerste plaats te noemen, eene heerlijk-innige teekening van den grijzen Xavier Mellery, eene symbolische voorstelling van Leuven onder de gedaante van eene Brabantsche boerin, in den rouwkapmantel, tegenover den juweelerigen stadhuistoren: Jakob Smits heeft er één zijner allerschoonste doeken; een kruisberg vol dramatiek en oneindig wee; de oude Charles Hermans toont er eeuwig-jong schilderwerk; de diepe Donnay een synthetisch Ardennenlandschap van diep-bewogen gevoel. Alfred Delaunois, stond, behalve één zijner schoone
| |
| |
landschappen, eene reeks etsen af van Belgische kunstenaars die voor 't oogenblik in den vreemde bedrijven: een zeer goeden De Bruycker, een waarlijk-wonderbaren Van Rysselberghe; Ciamberlani schonk een nobel decoratief doek; onder de beeldhouwers trekt vooral Jules Lagae door een zeer eigenaardig werkje aan. Nog velen zou ik er moeten noemen: Léon Frédéric, den betreurden Georges Lemmen, Armand Rassenfosse, Eugène Laermans, Auguste Oleffe, - iedereen eigenlijk die hier naam heeft verworven of roem draagt. Ik wil sluiten met de vermelding van twee jonge talenten, voor dezen nog geheel onbekend, en wier naam wij zeker voor de toekomst moeten onthouden: Louis Broka die, nog onder den invloed van een Degouves de Nuncques en een Le Sidaner, getuigenis van teeder kleurgevoel aflegt, en Yvonne Missoul, een nog zeer jong meisje, naar ik verneem, van dewelke een fantastisch stilleven bijzonder de aandacht boeit.
Het nuttige in dit expositie - complex wordt vooral door de tentoonstellingen van architectuur opgeleverd. Gij weet hoeveel in België, zoo in steden als op het land, weêr dient opgetrokken: menigmaal schreef ik u daarover, en ik zal het nog wel meer moeten doen. Als voorbereiding daartoe helpen de verschillende afdeelingen dezer architectuurtentoonstelling. Stede-architectuur dan eerst, waar den bezoekers aan foto's getoond wordt wat de moderne bouwkunst in België aan schoonheid heeft gepraesteerd: middel misschien tot voorkomen van toekomstige wanstaltigheid. Dezer afdeeling is, zooals van-zelf spreekt, eene bijzonder-Leuvensche tentoonstelling toegevoegd, retrospectief en actueel; wij leeren er, aan oude platen en schilderijen, het voormalige Leuven kennen; een reeks
| |
| |
reproducties naar werken van Delaunois toont ons de vergeestelijkte schoonheid van Leuven vlak vóór den oorlog; oude plattegronden kunnen bij her-opbouw misschien helpen tot vaststelling van nieuwe rooilijnen; intusschen ontbreekt het geenszins aan nieuwe ontwerpen van Leuven's stedeschoon van morgen. Een andere afdeeling houdt zich met architectuur op het platteland bezig: eene ruime documentatie stelt lokalen en gewestelijken stijl vast, waar enkele geslaagde maquettes blijkbaar op geïnspireerd zijn, zooals naar algemeen oordeel behoort; nog nuttiger misschien zijn de foto's die toonen, hoe men niet moet bouwen: afschuwelijkheden uit de laatste vijftig jaar, gelijk men ze helaas maar al te dikwijls in onze dorpen aantreft, en - die de oorlog heeft weten te sparen. Een derde afdeeling dezer bouwkundige expositie is aan tuinaanleg gewijd; zij gaat vergezeld van practische demonstraties in den tuin van het Geertruida-klooster; kunstenaars hebben zich verder beijverd te toonen hoe de meest-gewone bloem een binnenhuis, en zelfs het schamelste, sieren kan: een niet-onnoodig voorbeeld in dezen tijd dat men, vooral in kleine steden, niet veel uitgaat (daar heeft Leuven mij grondig van overtuigd!) En eindelijk is daar de afdeeling voor werkmanswoningen: men heeft een wedstrijd ingericht voor typische plattegronden; men toont wat in het vak reeds is gepraesteerd; ook hiervan zal niemand het nut van over het hoofd zien....
Eenige maanden geleden schreef ik u onder mijne oorlogs-‘memoranda’, dat de omstandigheden ook in België nieuwe industrieën hadden opgewekt, zij het dan ook, en gelukkig, vreedzame. Daaronder is de Belgische Pop, door gravin de Mérode in het leven geroepen, door de vereeniging
| |
| |
‘Romdéo’ in het leven gehouden. In groote uitstalkasten zien wij boerenbruiloften en Alpijnsche, gestoffeerde landschappen, binnenhuizen, en wat dies meer, waar de Belgische poppen met hunne fel-blauwe oogen - hun bijzonder kenmerk, - en hun blakend goed humeur de overwegende rol in spelen.
Deze poppen zijn hier echter niet de aandoenlijkste: op dezelfde étage zijn de voortbrengselen uitgestald van het werk ‘Le Jouet Belge’, waar mevrouw Franchomme de leiding van heeft. Het is zeer eenvoudig, maar doorgaans smaakvol speelgoed, door artiesten ontworpen en uitgevoerd door verminkte Belgische soldaten: vouwmessen op het heft van dewelke heel ons dapper leger defileert; uitgezaagde ganzen en konijntjes die allergrappigst zijn; speldedoozen die Vlaamsche boerenhuisjes voorstellen. Er is een Vlaamsch dorp aan zee, dat wij niet kunnen aanzien zonder dat ons hart feller gaat kloppen: de baksteenen toren der kerk van Lisseweghe, dat machtige wonder, waarvan het lot ons helaas onbekend is, omringd van visschershutten, met als achtergrond de verwrongen boomen der wegen die het land voeren naar zee. Onschuldig, maar schoon is het hier afgebeeld, en.... wij weten niet wat daar nog van overblijft, van dat grootsche en beminde en lange jaren vertrouwde; want - dáár is het oorlog, thans. Aan dien oorlog hebben zij onder het werk gedacht, zij die hem hebben meegemaakt en waar zij verminkt uit terug zijn gekomen, onze arme soldaatjes die dit dorpje hebben gesneden en samengebracht en gekleurd, naïef en zorgvol: is het daarom dat uit dit schamel speelgoed zooveel innigheid uitgaat, die ons boeit en nadenkend maakt? - Dat speelgoed blijft van den oorlog zeker een der schoonste
| |
| |
souvenirs, ook, het dient herhaald, aesthetisch....
En nu zou ik u over nog iets van deze tentoonstelling, deze zeer geslaagde tentoonstelling waar al heel wat belangrijke concerten plaats hadden en voorlezingen gehouden werden, moeten vertellen: over Gobelin-weefsels, nl., en vooral over allermerkwaardigste muurschilderingen, die Kanunnik Thierry te verzamelen wist. Maar die zijn een afzonderlijken brief ruimschoots waard. Die schrijf ik u één dezer dagen.
N.R.C., 8 September 1916.
|
|