den, ze er door zelfs te verscherpen wist in al de verfijnde en aristocratische soberheid die haar kenmerk was. Portret- en figuurschilder vol doorzicht en van eene subtiele gratie, met een bijzonder toongevoel dat nooit dan met overleg werd aangewend, was hij ook daarin een sierkunstenaar, evenals in de talrijke tapijten, wandbekleedingen in papier en in linnen, boekverluchtingen en -banden, die hij, in het vruchtbaarste deel zijner carrière, in de jaren '90 namelijk, naast een Willy Finch, naast een Henry van de Velde, bij voorkeur geweest is: decoratief kunstenaar dan in dézen zin, dat hij onder de eersten heeft ingezien, hoe de kleur van een portret, en in het algemeen van elk schilderij dat in een woonkamer zal komen te hangen, met den algemeenen toon daarvan in eenheid dient te blijven.
Nochtans was Lemmen tot rijpheid gekomen in een tijdperk, dat het schetterende Fransche impressionisme ook de Belgische kunst zou renoveeren. Seurat en Signac vonden hier hunne eerste en vurigste bewonderaars: geen wonder in dit land van geweldige kleurgenieters. Het was te Brussel, waar Lemmen woonde (hij was er geboren, hoe dan ook van Hollandsche, i.e. Maastrichter afkomst), het was te Brussel dat het groepje van Willem Vogels, Péricles Pantazis, Finch, James Ensor den geestdrift der jongeren ontketenden: als zij stond het schildersbent van ‘L'Essor’, van ‘Les XX’ kort daarop, van ‘La Libre Esthétique’ eindelijk, de belangrijkste en beteekenisvolste groepeeringen die de negentiende eeuw heeft gekend, in het teeken der vernieuwde, der oppermachtige kleur, de absolute, de onvermengde kleur. Na eene korte aarzeling wist echter Lemmen eraan te ontsnappen: zijne personaliteit (en niet