getrokken door twee Pommersche paardjes, waarop een venijnig-smalle mitrailleur. Twintig passen; weer een luitenant-naar-het-vorige-model, alleen een ietsje dikker; weer de acht man, op bekwamen afstand; weer in gelijke voorwaarden, een mitrailleur. En het schouwspel herhaalt zich zesmaal: zes mitrailleurs en hunne bediening, die naar den oorlog trekken. Wat eene nieuwsgierigheid wekt, waar ik de Brusselaars niet meer in staat toe achtte....
Zij, de mitrailleurs, trekken van het Zuiden der stad naar het Noorden. - ‘Naar den Yser’, meent iemand, die blijkbaar den weg kent. - ‘Welnee!’ zegt een ander, ‘zij gaan immers naar het Russisch front: daar kan men ze best gebruiken! Alleen doen zij een omweg, om ons te verschalken.’ - ‘Zij gaan misschien eenvoudig den trein nemen aan den Nord,’ verzoent een derde, die een gemompel van instemming mag boeken....
Tezelfder tijd stappen, aan de overzijde van de plaats drie soldaten af de tram, die blijkbaar met verlof komen: het aangezicht van den Duitschen verlofganger is een ondubbelzinnige spiegel. Zij vragen aan den conducteur, waar zij een groote slagerij kunnen vinden; maar 't moet een groote zijn, een heel bijzondere, waar zij de worst zullen vinden, die beantwoordt aan hunne verzuchting. De conducteur doet of hij hen niet begrijpt: ‘De Abattoirs?’ vraagt hij met een onnoozel gezicht, terwijl hij voortrijdt en het gebaar maakt dat het ver is, héél ver.
Maar de soldaten worden geholpen door een landstormer, wien een lang verblijf in Brussel vertrouwd heeft gemaakt met alle spekslagerijen, hun inhoud, en hunne vertrouwbaarheid. Hij geeft inlichtingen: eerst rechts, dan