| |
| |
| |
Memoranda
XLI
Brussel 25 Mei.
Met de redenen en voorwendsels tot uitspanning en vermaak (er zijn menschen die er blijkbaar niet buiten kunnen), groeit het getal der gelegenheden ertoe aan. Nieuwe kinema's gaan open; schouwburgen, waar revue's en operettes en zelfs ernstige werken worden vertoond, worden dag aan dag talrijker. Als verontschuldiging - want het gebeurt dat zij zich verontschuldigen, waar zij heel goed het abnormale van hun bestaan, en van hun ontstaan vooral, gevoelen, - als verontschuldiging voeren deze oorden des pleiziers aan, dat een acteur ook een mensch is, met evenveel rechten op leven als elk ander mensch. Dat de schouwburgen er echter niet alleen zijn voor de tooneelspelers, bewijzen iederen avond de talrijke bezoekers, - zonder dewelke trouwens het voornoemde levensrecht het niet verder zou brengen dan onvruchtbare theorie. Het dient nochtans gezegd dat de Brusselaar - zelf niet dan bij zeldzaamheid uitgaat. Wie iederen avond de schouwburgen bevolken, zijn, behalve de bende fêtards, die niet tot inkeer bij machte zijn, vooral de kooplui uit de provincie die elke week of om de veertien dagen een paar dagen in de hoofdstad doorbrengen, waar voor hen veel geld te verdienen valt (Brussel heeft nooit veel voor zich-zelf geproduceerd), en die niet goed weten hoe de lange avonden, te Brussel al niet veel vermakelijker dan in de mindere steden, door te brengen. Voor dezen zijn de oude en nieuwe schouwburgen een welkome gelegenheid tot het dooden der lange avonduren. En daar het leven in de provincie door- | |
| |
gaans nog heel wat minder prettig is dan in Brussel, waar het nochtans reeds vervelend genoeg is, kan men het dezen lieden niet kwalijk nemen, een onschuldig vermaak te zoeken, dat doorgaans naar hunne maat is.
Bij al die theaters, ernstige en dartele, missen wij een opera. Wel was er eene gelegenheid tot het hooren van operamuziek, voor wie daar van houden. Men voerde er echter niets dan fragmenten uit. Thans hebben wij echter een echt en volledig gezelschap, dat geheele werken uitvoert in passende décors, bij een degelijk orkest, in eene zaal die er wel niet voor gebouwd is, waar de akoestiek niet onberispelijk is, maar die met wat goeden wil toch kan voldoen. Men heeft geopend met Gluck's ‘Orphée’: zoo niet eene model-vertooning dan toch eene zeer te waardeeren praestatie; en van bij die eerste vertooning af is dit gebleken: die opera was er noodig; de Brusselaar, die niet meer naar theater ging, wil naar de opera komen.
Ik heb mij dikwijls afgevraagd welke de reden is van het voorrecht, dat de muziek op het gesproken tooneel geniet. Van bij de eerste bezettingsdagen ging men naar het concert; voor dezen die ook hiertegen bezwaren hadden werden gewijde concerten in kerken ingericht, die nog steeds zonder ophouden plaats hebben. Muziek: dat mocht dus; neen: men had er een wezenlijke behoefte aan. De schouwburg echter, ook waar men er niet dan even deftige als onschuldige draken opvoerde, was en bleef in den ban. Ziedaar een psychologisch verschijnsel, dat den geschiedschrijver der zeden onder oorlog-bezetting niet mag ontgaan.
Weshalve ik het hier aanteeken.
| |
| |
| |
27 Mei.
Alle baten helpen, zei de muis, en.... de rest van het spreekwoord kent gij. De Duitschers van Brussel beoefenen muizen philosophie: ‘il n'y a pas de petites économies’, zeggen zij den Franschman na (ze halen dolgraag Fransch aan!) en zij bewijzen het.
Bij voorbeeld: Gij weet dat het hooitijd is; ik bedoel: gij weet het, omdat gij een kalender rijk zijt, of omdat uw melkboer het u gezeid heeft. Want in stad merkt men zooiets niet. Brussel is een stad, een groote stad zelfs, en eene doorgaans goed-verzorgde stad. Er zijn te Brussel tallooze squares en andere begraasde oorden; maar die worden natuurlijk even glad en zuiver gehouden als de kin van een stam-bewust Engelschman: zij worden angstvallig geschoren, het gras wordt er nooit langer dan enkele centimeters, zoodat men daar nooit, dan felhyperbolisch, van hooi kan spreken.
Tot op het oogenblik dat de Duitscher kwam, neen: dat de Duitscher blééf. Aan het stadstoilet hebben de Duitschers niets te zeggen. Maar er zijn sommige oorden waar zij zich het uitsluitende vruchtgebruik van verzekerd hebben, zoo, b.v., het Brusselsche stadspark. Nu dient te hunner eer gezegd, dat de Duitschers doorgaans zorg dragen voor de gelegenheden die zij bezetten. In den aanvang was dat niet heelemaal zoo; nu zij er echter in permanentie vertoeven geven zij blijk van germaansche zindelijkheid, wat ons Belgen, een troost is. Het stadspark werd echter door hen in een toestand gebracht en gelaten, die vele strenge blikken van afkeuring te verduren kreeg: de Brusselaar, die op zijne mooie Warande fier is, zag er zich niet alleen uitgesloten: hij moest gedoogen dat
| |
| |
er stallingen gebouwd werden in de mooiste allee, dat men er garages optimmerde, dat de perken een manège werden voor dartele paarden. - Hij zou er zich, bij lengte van tijd bij neer hebben gelegd (zelfs aan smart went men), was het in de laatste weken niet wat al te buitensporig geworden. - ‘Het park laat zijn haar staan, gelijk de artisten!’, spotten de ketjes; en inderdaad, de oplettende en afkeurende wandelaar zag het gras van wandelgangen en bowling-greens groeien als de nimmermeer geschoren baard van een troosteloozen weduwnaar.
Tot op het oogenblik dat wij van het verschijnsel de verklaring kregen: eergisteren, en gisteren ook, en vermoedelijk vandaag zelfs, zag men over de zoden, waar rozen en gouden gramineeën wuifden, groote mannen in feldgrijs spanceeren, dragers van groote zeisen, die ze rythmisch bewogen door de grassen, dewelke gekwetst, onthoofd, geveld, hun laatsten en geurigsten adem loosden. Zij gingen, de mannen, in groote regelmatige stappen, en hun breed en blinkend wapen schreef halve cirkels over het gras: telkens viel in halve cirkel de lichte massa der kruiden voor hunne schrijdende voeten (de overige beschrijving laat ik aan uwe overvloedige verbeelding over). Het gras van de stadswarande had zijne bestemming gevonden: het was niet langer meer een weeldegras. In dezen tijd moet ieder maar zien dat hij zich nuttig maakt: het stadsgras was hooi geworden, evenals eerlijk en argeloos boerengras, dat van niets beters weet....
‘Alle baten helpen,’ meenen de Duitschers met de spreekwoordelijke muis: het Brusselsch park zal eten opgebracht hebben voor wel drie paarden, wel drie dagen lang!
| |
| |
| |
28 Mei.
Ik ken ten minste tien menschen, die met ontgoochelde gezichten loopen. En waarlijk is daar reden toe....
Een dag vier-vijf geleden vertelde ik u dat men zoo goed als overal de schildwachthuisjes met hun inhoud verwijderd had; dat er geen Zeppelin-loodsen meer waren in de omstreken van Brussel; dat men er den aanstaanden uittocht der Duitschers uit besloot, en zelfs met eenige onschuldige vreugde. Er liepen zelfs nog andere geruchten: baron von Bissing voelde zich te Brussel en in het kasteel dat hij te Vilvoorden betrekt, alles behalve veilig: hij had dan ook een slot in pacht genomen in het zeer onzijdige Groot-hertogdom Luxemburg, van waaruit hij ons zou regeeren,.... zoolang dat nog duren zou. Want het sprak vanzelf dat het niet heel lang meer zou wezen...
Vandaag is helaas de ontgoocheling gekomen. De Duitschers zijn van gevoelen veranderd: zij willen ons vooralsnog aan ons pijnlijk lot niet overlaten, en.... blijven. De wagens, die de schildwachthuisjes hadden weggevoerd, hebben ze terug op hunne plaats gebracht. Weer hebben de manschappen ze betrokken, versche manschappen nogal, die het heel wat kunnen uithouden. Ik weet niet of de Zeppelin-loodsen al weer opgetimmerd zijn: het zou mij niet verwonderen dat zij in één nacht weer uit den grond verrezen zijn. Wat generaal-baron von Bissing betreft: men vertelt mij, zonder dat ik de echtheid van het feit controleeren kan, dat hij met den eigenaar van het Vilvoordsche Schloss Trois-Fontaines een nieuw en lang huur-contract heeft aangegaan....
Alles is dus bij het oude. Menschen, die niet gaarne in hunne gewoonten gestoord worden, verademen. De meesten
| |
| |
echter slaken zuchten. Allen hebben nogmaals blijk gegeven van hunne schitterende verbeelding....
Iemand, die altijd angstvallig-juist ingelicht is, fluistert in mijn oor: ‘Weet gij wat het is? Zij hebben eenvoudig aftocht-manoeuvre uitgevoerd!’, en hij glimlacht triumphantelijk.
Nietwaar, dat onze imaginatie weergaloos is?....
| |
30 Mei.
Ik moet bekennen dat de gebeurtenissen ertoe meewerken om ons, Brusselaars, te doen gelooven dat er iets, voor ons belangrijks, aan het gebeuren is. In maanden hadden wij het liefelijk geluid des kanons niet meer gehoord, en, zoudt gij 't gelooven?, ook daar hadden wij ons aan gewend. Als vanavond, tegen zeven uur ongeveer, de vensterramen aan het daveren gaan, plots, van het geluid dat men nimmer meer vergeet. Hevig als onder het beleg van Antwerpen, alleen bedaarder als het ware, met zeldzame regelmatigheid en de precisie van een klok, vernemen wij het: telkens de bons en de wederbons; twee minuten luisterend zwijgen; dan weer, lang niet zoo heel ver, bons en wederbons. Enzoovoort, meer dan een uur lang.
Het was, zoowaar, als eene verademing: er gebeurde dan tóch iets! - Iedereen aan zijn deur, natuurlijk. En de passende commentariën.
‘Ziet gij wel dat men ons iets verzweeg!’, triumpheert de meneer-die-goed-ingelicht-is. En met een venijnigen blik aan mijn adres, smalend: ‘zij zijn zoo geloovenswaard, die Hollandsche bladen!’
Als hij is zoo goed als iedereen overtuigd dat de geallieerden in aantocht zijn. Althans schijnt het hun niet
| |
| |
uitgesloten. - ‘Ah! les gaillards!’, meent iemand, zonder te preciseeren wie aldus zijne goedkeuring wegdraagt....
Iemand interviewt mij: ik ben immers journalist. Ik weet natuurlijk niets meer dan iedereen, ben aleven verwonderd. - ‘Misschien eenvoudig schietoefeningen’, waag ik.
‘Allo, kunnen ze nu nog niet schieten!’, wordt mij spottend toegevoegd. - Intusschen aldoor maar dat bedaarde kanon, dat zich blijkbaar om ons niet bekommert.
En aldus beleven wij weer eens een verrassing: na de grijze eentonigheid die maanden heeft geduurd nu dag op dag haast telkens maar iets nieuws om onze nieuwsgierigheid aan te laven. Maar telkens, ook, natuurlijk, de ontgoocheling....
Helaas wij gevoelen er te beter aan dat de echte, de groote, de eindelijke en beslissende verandering nog lang op zich kan laten wachten!....
| |
31 Mei.
Wij weten wel wat wij zooal moeten denken en gelooven van den eerbied dien de bezetter van een vreemd land aan de grondwet en andere wetten van dat land verschuldigd is: van bij het uitbreken van den oorlog, en zelfs daarvoor, hadden wij, Belgen, evengoed als welk ander volk ook ondervonden hoe precair eene grondwettelijke vrijheid is, b.v., der drukpers, waar de moderne tijd nochtans het fierst op is. Door de eigen regeering verloochend, is het dan ook maar natuurlijk dat de bezetter niet al te gewichtig doet als eene dier vrijheden hem bij het uitoefenen van zijn ambt of anderszins in den weg staat. Men legt er zich bij neer: niet alleen omdat het moet
| |
| |
en weerstand onnoodig is, maar omdat de oorlog soms wel eene apathie ten gevolge heeft, eene verdooving die tevens eene verharding is, dewelke belet dat wij al te lang om de verloren vrijheid tobben zouden. En nochtans: kunnen wij zeggen dat wij aan de krenking onverschillig zijn geworden, ook waar wij er niet persoonlijk onder lijden, en de maatregel geen pijnlijke gevolgen, ook niet voor het algemeene hebben kan? - Neen, wij zijn niet zoo ongevoelig als wij dachten, zelfs niet als het gaat om ideëele rechten, wier schending geen weerslag heeft op ons feitelijk of op ons gemoedsleven. En wij ondervinden het weer vandaag.
Vandaag immers wordt ons officiëel en bij plakbrief de vrijheid tot vergaderen ontnomen; weer dus maar eens een grondwettelijke vrijheid minder. In feite was die vrijheid natuurlijk al heel krank: het spreekt van-zelf dat opruiënde meetings per se uit den kring onzer werkzaamheden gesloten waren. Veilig is men eigenlijk nergens, zelfs niet in den familiekring: er is zoo weinig noodig om u verdacht te maken. Vertelde mij niet dezer dagen een dame, aan wie ik werd voorgesteld, dat zij mij sedert ruim één jaar voor een Duitsch spion hield? Ik weet niet of die dame praatziek is: zoo ja, had haar vergissing mij in een gesloten Belgischen kring een leelijke part kunnen spelen.... Een paar nieuwe maatregelen meer, nog wat engere officiëele beperking van het vergaderingsrecht hebben voor ons dan ook zoo goed als geen feitelijke beteekenis, tenzij vanwege de nieuwe formaliteiten, die ze kan meebrengen. En nochtans.... Nooit misschien heb ik mij zoo pijnlijk gegriefd gevoeld als daareven toen ik het nieuwe besluit over de vrijheid van bijeenkomen las.
| |
| |
Hetgeen natuurlijk niet de minste beteekenis, niet het minste belang oplevert!.....
N.R.C., 12 Juni 1916.
|
|