| |
| |
| |
Nieuwe Belgische ministers
Brussel, 13 Januari.
Gij stelt u moeilijk voor, hoe het den Belg te moede is, die, in het vaderland gebleven, verneemt van Belgische politiek op het afgestane plekje Franschen grond van Ste.-Adresse. Van administratie, van uitvoerende macht, van uitgevoerde politiek weten wij meer dan ooit en meer dan genoeg; wat ons echter vroeger zoo dikwijls nutteloos gekibbel voorkwam (en het ook wel eens was), wat wij plachten met een zekere minachting als onwaardig en kleingeestig te behandelen (en daar was soms wel grond toe), wat elke rechtgeaarde burger uit de hoogte beschouwde en aan onbesproken eigen gezag als aan iets onfeilbaars placht te toetsen: de wetgevende, wetmakende, wetbeknibbelende en wetvernielende politiek, de politiek waar zoo goed als ieder een actief deel in heeft of zich inbeeldt te moeten hebben, - zij is ons gaan ontbreken; wij weten er niets meer van af; wij worden er zelfs met ons kritisch bewustzijn en dito recht buitengesloten. Vóór den oorlog haalden wij er den neus voor op, en veel lieden ken ik, die er niet van wilden weten, - en er intusschen de meestafdoende, de allerbeslissendste oordeelen over velden; thans voelen wij al de voordeelen van het representatieve stelsel, dat ons tot ons eigen meester maakt, of er althans de illusie van geeft, - hetgeen hetzelfde is; het is alleen misschien de ijlte, die een afgebroken gewoonte bezorgt: die gewoonte echter beteekende, dat men zijn woordje mee te spreken had in de regeering van zijn land, en, hoe dikwijls dit ook moest leiden tot de bittere er- | |
| |
varing, dat naar dat woordje zoo goed als nooit geluisterd werd, het gaf de voldoening van den volbrachten plicht: wie verkeerd had gehandeld, kon er dan ook maar de verantwoordelijkheid van dragen....
Nu hoort deze Belg, niet zonder weemoed, dat men nieuwe ministers heeft aangesteld,.... buiten hem om. Kent gij iets pleizieriger dan eene ministerieele crisis? Zij weze nóg zoo pacifiek, zij hange heelemaal niet af van partijnederlaag of oneenigheden in het cabinet: zij brengt altijd den prikkel mee, die er voor eiken plichtbewusten burger het opwindende en dankbare spelletje-der-combinaties van maakt; zij levert steeds gelegenheid tot dat allerhoogste genot: te gaan wroeten in het intieme leven der kandidaten; geen land ter wereld waar de menschen beter mekaar kennen dan in het onze: stelt u dan voor, welk banket-van-kwaadsprekendheid het wordt voor al die vraatzuchtigen der politiek ministers af en op te zien treden!
En nu heet dat weer gebeurd te zijn, en de Belg, deze die nog alleen beregeerd wordt, was er niet bij... - Gelukkig kent hij de nieuw-aangestelden; hij kent ze zelfs heel goed; en het geeft hem dan ook den troost, dat hij, al naar zijne onaangetaste beginselen, juichen of beknibbelen mag, zonder dat iemand het hem verbieden kan; hij heeft stof tot praten aan de avondlijke café-tafel, bij zijne instemmende vrienden-en-partijgenooten; hij zal vergeten dat hij voorloopig aan de nieuwe ministers niet veel heeft, althans niet rechtstreeks, om alleen op te geven van, of af te geven op hunne hoedanigheden. Goblet, Hymans, Vandervelde: zij mogen zeker zijn, de twee laatste vooral, vandaag op de Belgische tong te rijden,
| |
| |
en die zekerheid bezorgt hun misschien de zoete illusie, zich weer eens onder hunne kiezers te bevinden (een eigenaardig gevoel, dat de analysis waard zou zijn), terwijl die kiezers-zelf misschien niet ver van den waan af zijn, dat hunne mandatarissen het land niet hebben verlaten....
Moet ik ze u voorstellen, die nieuwe ministers? Me dunkt, ik heb het hier vroeger al zoo dikwijls gedaan, dat ik mij ditmaal zou kunnen onthouden. Het is echter gewoonte, dat een vorst zich telkens de lui presenteeren laat, waar hij mede in aanraking wil komen, zelfs al waren die lui zijn overoude voedster of zijn dagelijksche barbier. Beschouw ik nu mijn lezend publiek als een vorst, dan kan het mij dat niet kwalijk nemen, - vooral niet als ik verzwijg dat ik het soms wat autocratisch vind. En zoo doe ik dan ook maar of gij nooit iets vernomen had van de drie mannen, die uit de oppositie (die trouwens tijdens den Godsvrede geen oppositie is), de Belgische regeering zijn komen versterken.
Van de drie is graaf Goblet d'Alviella de minst-bekende; ik zou u deshalve hoofdzakelijk over hem moeten onderhouden. Ik zal het echter niet doen, omdat ik er het minst van weet. Wel een man van hoog aanzien in de partij, is hij niettemin eerder representatief dan combatief, zooals trouwens een senator, ook in België, past. Zijn onverdacht, principieel-vast liberalisme is eerder academisch dan onmiddellijk-polemisch, wat goed te begrijpen is van een academicien. Geleerde trouwens in de eerste plaats, en geleerde van algemeene beteekenis, die meer dan één terrein heeft betreden, is zijne politieke rol eerder interpretatief dan strijdend: strateeg dus meer dan vechtgeneraal, om bij dezen tijd passende beeldspraak te gebrui- | |
| |
ken, en als dusdanig ook buiten zijne partij met eerbied bejegend. De breede, maar zekere methode van Goblet d'Aviella kan men o.m. nagaan in zijn boek over ‘La Migration des Symboles’, waar trouwens de politieke man en ook de vrijmetselaar niet heelemaal uit afwezig zijn, en waar men dan ook de geestelijke personaliteit van den nieuwen minister met vrucht in zoeken kan.
Theoretisch even vast en even slagvaardig, is Hymans echter de vleesch-geworden strijd-politicus. Van sommige tooneelspelers kan men zeggen dat zij ‘enfants de la balle’ zijn: Hymans, hij, kan worden genoemd het kind der Belgische liberale politiek. Zijn vader, zelf strijdend politieker, was vooral journalist, en een journalist waar de oudere confrères, ook zij die tot eene andere partij behooren, nu nog van spreken met oneindige sympathie. Het bracht hem in vriendschappelijke aanraking met... iedereen, kan men wel zeggen. Zijn zoon, van op de schoolbanken voor de politieke carrière grootgebracht, vond er gelegenheid in tot eene studie, een menschenkennis, die niet behoefde eenzijdig te zijn, gelijk maar al te dikwijls, en meer bepaald in de katholieke partij, gebeurt. Rotsvast in zijne overtuiging, zóó rotsvast zelfs, dat de jongere Hymans verkoos de leider te worden van de oudere en meest-verstokte doctrinaires; niet zeer soepel trouwens van temperament, leerde Hymans er de psychologie der onderscheiden groepen bij kennen, en, zooals men zegt, ‘la manière de s'en servir’. Hij is dan ook een onzer handigste politici, de gewone tegenspreker van graaf Woeste, wat als eene eer, of althans als eene bijzondere onderscheiding mag heeten, want het is niet voor ieder weggelegd zich in slimheid met den voszelf te meten. - Ik noemde Hymans den ‘vleesch-geworden’
| |
| |
polemicus. Ik heb hiermee te veel gezegd, zullen sommigen misschien meenen. Want Hymans is ons magerste parlementslid. Van vleesch is er aan hem zoo goed als niets te bespeuren: de zenuwen en daarbij-behoorende hersenen hebben al 't lichamelijke aan hem voor zich opgeëischt. Deze politieke voorvechter kan nooit brutaal worden, want hij heeft geen andere wapenen dan zijn geest; zijne passie is louter-intellectuëel, hetgeen hem beveiligt tegen wansmakelijkheden. Zijn betoog, gedragen op een mager-scherp geluid, zou dan ook mager-correct zijn, indien zich niet voordeed dat zijn geestelijke drift hem genoeg bezit om zijn dialectiek warmlevend te maken. Zijne groote schranderheid is deze van een geleerde die ziel en lichaam aan zijne studie toebehoort. 't Feit, dat Hymans 't geïncarneerde liberalisme is, brengt zijne onaangename stem tot een gloeipunt, dat tot overtuiging dwingt. Zintuigelijk-driftigen kunnen meesleepen, maar hunne overredingskracht duurt doorgaans niet langer dan het moment van hun drift. Bij Hymans heeft men steeds het gevoel van den intellectuëelen ondergrond, die, bij het zich-laten-meesleepen, gerust stelt. - Leidt er niet uit af dat zijne welsprekendheid er eene gemaakte zou zijn: in de jongere Kamer steekt zij zelfs gunstig af bij de rethorische periodes waarin, b.v. de heer Woeste soms zulke zure venijnigheden weet te wikkelen. En in hare zeer goede oogenblikken maakt zij zelfs een indruk van gevaarlijke acrobatie: het is, ook naar den klank, of Hymans duizelingwekkend aan 't jongleeren ging met vlijm-scherpe messen, zoodat den toehoorder de angst bekruipt dat niet alleen de tegenstrever, maar misschien ook wel Hymans-zelf er gekwetst uitkomen... Hol en bombastisch wordt het echter nooit; ook naar de middelen blijft het steeds eerlijk; Hy- | |
| |
mans moge zijne manier van inzetten hebben als iedereen; zoodra op dreef wint het zijn geest in alle oprechtheid, met alle geloof, in alle
intellectuëele passie op truc en systeem. En dan is hij soms imponeerend-verschrikkelijk.
‘Schoon’ is het woord, dat bij de welsprekendheid past van Emile Vandervelde. De eerste indruk dien men er van krijgt is een louter aesthetische. Begaafd met een week maar vol, fluweelig maar machtig geluid, dat hij beheerscht met echte zangersgave, is hij, onweerstaanbaar, een verleider. Het is dan ook hetgeen sommigen tegen hem voor inneemt. Vóór hij iedereen van zijne geestelijke beteekenis, die niet gering is, had weten te overtuigen, bestond bij velen iets als achterdocht voor dezen ‘charmeur’ die, gesproten uit het Brusselsche intellectueel patriciaat, dat zeer machtig is, zich nogal opdringerig voordeed als socialist, en die een gouden bracelet droeg om zijn linker-pols, en van wien men vertelde dat hij alleen zijden sokken kon verdragen, al was zijne overige kleedij niet zoo elegant en al vertoonde hij zekeren dag het gebrek aan smaak, - hij de kunstenaar, wiens home niet veel minder dan een cénacle was, - in het Parlement te verschijnen met een fietspak aan: een personage vol coquette ongegeneerdheid, die soms onbescheiden dreigde te worden, en die niet te wettigen was door de uiterlijke verschijning, welke met den dichten, niet zeer verzorgden zwarten baard, het lorgnet dat den blik, onder de borstelige brauwen, nog wat versomberde, en de vroeg-intredende, onfraaie calvitie, wel degelijk en in voldoende mate onbehouwen-proletarisch was. Een probleem, en een niet zeer sympathiek probleem, die jonge Vandervelde. Die echter onmiddellijk met zijn geluid wonderen deed, dat dwong tot luisteren, en aldus lengerhand de over- | |
| |
tuiging afdwong voor den buitengewonen geest die er tot uiting door kwam.
En dezen, die nog twijfelen konden aan de oprechtheid van dezen aristocraat-van-nature, die zijn leven gewijd had aan de arbeidersklasse, het was weer de eloquentie van den geboren menschenleider, die ze zou overtuigen, - een ander verschijnsel in die welsprekendheid: de bewogenheid, de aandoening ervan. Wie een debat bijwoont, waar Vandervelde in gemengd is, het is niet door dezes schranderheid, dat hij getroffen wordt, hoe groot en hoe verrassend soms ze weze; het is het feit, dat hij den spreker, waar deze zijn overtuigingen aan ziet raken of zelf gaat handelen over zijne idealen, ineens bleek ziet worden in zijn donkeren baard, doorvaren ziet als door een stroom van dieper leven, en eene pathetiek ziet bereiken, die hij vergeefs tracht te dammen binnen den schroom zijner liefde. Dan is Vandervelde werkelijk schoon; dan wijkt uit zijn persoon alle mogelijke dubbelzinnigheid, en ik heb niemand minder dan den heer Woeste (hoe van de Belgische Kamer te spreken, zonder hem te noemen?), ik heb zelfs den heer Woeste ontroerd gezien bij eene rede van zijn gewoon tegenspreker onder de socialisten: eene rol die Vandervelde naast Hymans plaatst. En wie het vermag, een Woeste te ontroeren, is zeker geen onoprecht mensch....
Ziedaar dan een nieuw schetsje naar onze nieuwe Belgische ministers, en ik ben het toeval dankbaar, dat het mij, onder 't krabbelen toegelaten heeft, in gedachten een stonde in hunne aanwezigheid te hebben mogen verwijlen.
N.R.C., 17 Januari 1916.
|
|