waar ik hem beter aan vergelijken kon dan Claude Debussy, die echter, zij het ook dan met zuiver-klank-middelen, een vlugger impressies-goochelaar is. Dichter van het haast-onzeglijke, het onbepaalde: het goud-stof op een vlinder-vlerk, die men niet dan grof-schennend aanraakt, - aldus Leopold, hij, die in de fijnste en innigste bepaling, het goud-stof ongerept, het onbepaald mysterieus-verlokkelijk weet te behouden, zonder één krenkenden wanklank, hij-zelf trouwens als afwezig uit zijne voorstelling, ongezien in den gewekten toover.’
‘.... Schroomvallige en vrome, schuchtere en kinderlijk-dankbare levens-aanvoeling; broos-fijn maar spiegel-helder gemoed; en bij dit een teederheid die alle te harde aanraking vreest, liefst verwijlt in schemer en bij eerste dreigen in schemer schuil-gaat; geen eenzame wel, maar een minnaar der eenzaamheid waar hij zijne zwijgende vrienden: Verlaine en de middel-eeuwsche mystici, de Fransche prae-renaissanten, en dan die vreemd-wijze genieters uit Lesbos en Perzië, met hunne geheimzinnig-feliene gratie en ondoorgrondelijk-rustige tragiek, terug weet te zullen vinden; bij heel diep en innig gevoel eene nobele en discrete cultuur, een smaak bij eigen gevoel gelouterd, eene kennis in 't eigen wezen tot gevoel verwerkt: zoo is mij de dichter J.H. Leopold, die mij, waar ik zijne verzen lees, de schroomvallige vroomheid mede weet te deelen, die hij erin gelegd heeft, en mij erdoor met respekt vervult voor zijne kunst en zijn geest....’
N.R.C., 15 November 1915.